Over kampliteratuur - Jacq Vogelaar

Over kampliteratuur - Jacq Vogelaar

De verpulvering van de mens tot een ding was zonder twijfel het grootste drama van de twintigste eeuw. Hiermee werd de Kantiaanse stelling dat we de mens steeds als een doel moeten zien en niet als een middel, brutaal en meedogenloos opzij geschoven. Zowel onder het nationalisme, het communisme, het fascisme, als het religieus fanatisme werden miljoenen mensen in naam van het volk, de Partij, de Führer of God vervolgd, verdrukt en vermoord. Alleen ‘nuttige’ mensen mochten overleven, de anderen hadden geen recht van bestaan. De vrijheid en uniciteit van het individu moesten plaats maken voor conformisme, dienstbaarheid en ondergeschiktheid. Die massale ontmenselijking werd vooral duidelijk in de Goelagkampen in de Sovjet-Unie en de concentratie- en vernietigingskampen onder de nazi’s. In zijn omvangrijke en intrigerende boek Over kampliteratuur zoomt de Nederlandse publicist Jacq Vogelaar in op de vele schriftelijke herinneringen, documenten en verhalen van gekende overlevenden als Varlam Sjalamov, Robert Antelme, Primo Levi en Aleksander Solzjenitzyn. Maar hij heeft het ook over minder bekende kampgenoten die elk op zich getuigen van hun vreselijke lijdensweg. Het resultaat is een mozaïek waarin de grote en kleine vernederingen, wantoestanden en regelrechte misdaden een plaats in de globale geschiedenis krijgen.

De wreedheden die in de kampen gebeurden waren zo erg dat menige overlevende zich bewust was dat anderen hen niet zouden geloven. In zijn voorwoord in De verdronkenen en de geredden verwijst Primo Levi naar Simon Wiesenthal die de volgende uitspraak van SS’bewakers in de kampen optekende: ‘Hoe deze oorlog ook afloopt, de oorlog tegen jullie hebben we gewonnen; niemand van jullie zal overblijven om te getuigen, en ook al zou er iemand ontkomen, dan nog zal de wereld hem niet geloven. Er zullen misschien twijfels zijn, discussies, naspeuringen van historici, maar er zal geen zekerheid zijn, omdat we tegelijk met jullie de bewijzen zullen vernietigen. En ook al zou er ergens een bewijs overblijven, en al zou iemand van jullie overleven, dan nog zullen de mensen zeggen dat de dingen die jullie vertellen te monsterlijk zijn om geloofd te worden; ze zullen zeggen dat het overdrijvingen zijn van de geallieerde propaganda; ze zullen ons geloven, die alles zullen ontkennen, en jullie niet. De geschiedenis van de concentratiekampen zal door ons geschreven worden’. Het is een terechte vrees, nog gevoed door negationisten als David Irving, Raubert Faurisson en Fred Leuchter die de herinnering trachten bij te kleuren of uit te wissen. Daartegenover staan echter steeds meer historisch materiaal, publicaties en getuigenissen die onomstotelijk aantonen hoezeer de kampen in de rode en bruine dictaturen dienden om de ‘mens’ te vernietigen.

Het boek van Vogelaar levert hier een belangrijke en overtuigende bijdrage toe. Aan de hand van fictie, biografieën, documenten, citaten en andere publicaties toont hij overtuigend aan hoe talloze mensen het slachtoffer werden van de kampterreur. Zijn bedoeling is niet om een vergelijking te maken of een rangorde aan te brengen tussen de diverse kampen. Wat hij met de ontleding van de kampverhalen wil aantonen is de verplettering van het individu door het kampsysteem te beschrijven en op die manier de onmenselijkheid van totalitaire systemen aan te tonen. In die zin spoort de auteur bewust of onbewust met Hannah Arendts visie op het totalitarisme. ‘Van het reële kamp zullen lezers nooit exact weten wat het geweest is’. Dat klopt in belangrijke mate want het is ook ondoenbaar. Zelfs getalenteerde schrijvers kunnen alleen maar grove indrukken schetsen. Toch vist Vogelaar enkele markante zinsneden op uit de kampliteratuur die de lezer als een mokerslag treffen. In een beschrijving over de ontlasting door gevangenen schrijft Varlam Sjalamov: ‘Hij perst er droge keutels uit, waar het organisme alles uitgezogen heeft wat het in leven kan houden’. Die ene zin benadert het beeld van de totale uitputting van ‘muzelmannen’ en tegelijk de ultieme overlevingsdrift van diegenen die het overleefden. Het klinkt als een beoordeling maar dat is het niet. De gevangenen, ook de bevoorrechtten, waren immers stuk voor stuk slachtoffers.

Varlam Sjalamov is voor Vogelaar exemplarisch. Hij was een Sovjet-Russische schrijver die gearresteerd werd in 1927 na verspreiding van het boek Testament van Lenin waarin hij de Grote Leider liet twijfelen over de geschiktheid van Stalin als zijn opvolger. Hij kreeg toen drie jaar dwangarbeid. Hij werd opnieuw gearresteerd in 1937 wegens zogenaamde contrarevolutionaire trotskistische praktijken en gevangengezet. Tweeëntwintig jaar bracht Varlam Sjalamov in Russische strafkampen door, waarvan zeventien jaar in de mijnstreek van Kolyma, diep in het noordoosten van Siberië. Na de dood van Stalin publiceerde hij Verhalen uit Kolyma. In de Siberische strafkampen kwamen miljoenen mensen om het leven door het hard labeur, het vreselijke klimaat, ziektes, het gebrek aan voedsel en de willekeur van de kampbewakers. De auteur geeft op een sobere, haast emotieloze en daardoor net aangrijpende manier de ervaringen van de gevangene weer. Over de geleidelijke ontmenselijking van zijn bestaan en dat van zijn medegevangenen. De Russische schrijver Andrej Sinjavski omschrijft de Kolyma-verhalen als ‘een handboek voor de studie van het weerstandsvermogen van materialen toegepast op de mens’. Het doet me denken aan een gedichtenbundel van Majakovski die van de Nederlandse vertaler Marko Fondse de titel Mens een ding meekreeg.

In diezelfde periode publiceerde Robert Antelme zijn indrukwekkende boek De menselijke soort. De gewezen verzetsstrijder werd opgesloten in het Duitse gevangenenkamp Gandersheim. In zijn boek geeft hij een goed beeld van de onderlinge relaties tussen de gevangenen en de bewakers. Zijn conclusie is even onthutsend als begrijpelijk. Iedereen was bereid om mee te doen ten koste van anderen als het zijn of haar positie meer verbeterde. En hij heeft het over de dubbelzinnige rol van de kapo’s, vaak criminelen tegen wil en dank, bevoorrecht maar zich bewust dat ze zelf in ongenade kunnen vallen. Antelme beschrijft hoe Ernst, zo’n dik gevoederde kapo, op de schijtbank zit naast de uitgemergelde geraamtes van de andere gevangenen. ‘Ernst kan niet verhinderen dat hij er voor ons schunnig uitziet: zijn onderbroeken zijn wit, zijn dijen enorm. Hij is zelfs sterk als hij zit te schijten’, aldus een walgende Antelme. Over de bevoorrechten lees je ook bij Primo Levi die zelfs stelde dat de enige slachtoffers die écht zouden kunnen getuigen van het lijden, alleen de doden zijn.

Een ander intrigerend portret is dat van David Rousset. In 1943 werd hij als verzetsman opgesloten in Buchenwald. Na de oorlog richtte hij met een groep ex-gedeporteerden een Commission International Contre le Régime Concentrationnaire op om de – na de oorlog –  nog actieve kampen in de Sovjet-Unie aan te klagen. Het werd een soort Amnesty International avant la lettre. Zijn stelling was dat de ingecalculeerde dood in het Russische kamp wezenlijk niet verschilde van wat in de gaskamers van de nazi-kampen gebeurde. Het was een moedige daad waardoor hij fel werd aangevallen door de Franse communisten waaronder Jean-Paul Sartre en Maurice Merleau-Ponty die hem de grofste beledigingen naar het hoofd slingeren en verklaarden dat er in de Sovjet-Unie geen dwangarbeid en kampen bestonden. Het Comité publiceerde getuigenissen over de kampen in de USSR en China, en over de vervolgingen in Spanje, Griekenland, Tunesië en Algerije. Hiermee doorbrak David Rousset de stereotypie van de nationaliteiten en zette hij zich af tegen het communistische determinisme op politiek vlak. Scherp wijst Vogelaar op het feit dat de ontkenners van de werkkampen in de Sovjet-Unie hun beweringen deden op een tijdstip dat de massamoord door dwangarbeid nog in volle gang was, wat hun verantwoordelijkheid alleen maar groter maakte.

‘Ik ben bang voor die verschrikkelijke kracht in de mens: zijn verlangen en vermogen tot vergeten’, zo schrijft Varlam Sjalamov. Het is een terechte vrees en Vogelaar gaat daar met zijn boek tegenin door minder bekende namen in herinnering te houden. Bijvoorbeeld aan de hand van de levensloop van de Poolse student Gustav Herling die in de jaren dertig gearresteerd werd door de Sovjets – in feite vocht hij tegen Hitler maar dat strookte toen niet met het pact tussen nazi-Duitsland en Stalin in 1939. Pas nadat de Duitsers Rusland binnenvielen werd Herling bevrijd. Polen was samen met de Baltische Staten een cruciaal land – zowel de nazi’s als de bolsjewieken hebben de bewoners fysiek willen elimineren, zoals men kan lezen in Op de loop. Een Letse familiekroniek van Modris Eksteins. In 1939 werd Herling veroordeeld tot vijf jaar kamp waarvan hij er twee doorbracht in Jertsevo bij de Witte Zee. Een afschuwelijke plek die schril contrasteerde met de ‘modelgevangenissen’ van de Sovjetpropaganda. ‘De bedden zijn keurig gedekt en op de nachttafels staan familiekiekjes, op tafels liggen stapels boeken, kranten en schaakborden; aan de muur een portret van Stalin’, zo beschrijft Herling. In feite ging het hier om speciale ‘heropvoedingsplaatsen’ die keer op keer werden getoond aan buitenlanders zoals Jean-Paul Sartre die als een nuttige idioot heel lang het Sovjetsysteem bleef verdedigen als het meest rechtvaardige op de wereld.

In een volgende deel beschrijft Vogelaar het werk van Alexander Solzjenitzyn die als kapitein had meegevochten in het Russische Leger tegen het fascisme maar wegens kritische uitlatingen over Stalin in privé-brieven werd opgesloten in een werkkamp. Zijn boeken Eén dag uit het leven van Ivan Denisovitsj en De Goelag Archipel worden beschouwd als mijlpalen in de kampliteratuur. Ze waren ontluisterend – zeker voor heel wat linkse intellectuelen in het Westen – maar geen primeur. Daarvoor verschenen al boeken van overlevenden van de goelagkampen, vooral in Franse vertaling. Maar Solzjenitzyn beschreef wel treffend de angst voor de absolute willekeur die onder Stalin heerste. Zo heeft hij het over lokale partijleden die hun bijeenkomst afsluiten met een stormachtig applaus ter ere van Stalin. Wie durft als eerste te stoppen met het applaus? Uiteindelijk, na minutenlang uitzinnig handgeklap is het de oude directeur van een fabriek die zich neerzet, waarop alle andere aanwezigen ophouden te klappen en zich neerzetten. Diezelfde nacht nog wordt de directeur gearresteerd en opgesloten. ‘En houdt u voortaan nooit meer het eerst op met applaudisseren’, zegt de officier-commissaris tegen hem. Het is het zoveelste voorbeeld van de absurditeit van het systeem waarin volgzaamheid belangrijker werd geacht dan intelligentie en initiatief. Geen wonder dat het communistische experiment ten onder ging.

Hoe laag kunnen mensen vallen? Het is een vraag die elke lezer van kampliteratuur zich steeds opnieuw stelt. Na lezing van dit boek besef men dat de werkelijkheid in elk geval gruwelijker is dan wat men zich ooit kon inbeelden. Vogelaar onthult het bestaan van flessenpost uit Birkenau, achtergelaten berichten door de beruchte Sondercommando’s, joden die speciaal geselecteerd waren om de mensen in de gaskamers te duwen, hun kleding te verzamelen, de gouden tanden uit hun monden te trekken en hun lijken nadien te verbranden. Ze werden ‘levende lijken’ genoemd, want na enkele maanden werden ze zelf geliquideerd. Ze leefden afgescheiden van de andere gevangenen en er zijn zo goed als geen overlevenden. Toch lieten ze getuigenissen na door teksten in flessen en potten te stoppen en die onder de as van de vermoorde joden te begraven. Diverse flessen zijn de voorbije jaren gevonden. Een van de auteurs was Zalmen Lewental die de volgende intrigerende zin schreef: ‘De hele waarheid is nog veel tragischer en verbazingwekkender’. En hij verhaalt over de absolute wil van de mens om te overleven en daar alles voor op te offeren wat hem tot de schokkende uitspraak brengt: ‘Ik ben bezweken onder de druk van de wil tot leven’. Van begin 1943 werkte hij in een Sondercommando en was betrokken bij de opstand van oktober 1944 bij Krematorium IV.

De auteur eindigt met een beschouwing over Treblinka, misschien wel het meest vreselijke kamp dat ooit bestaan heeft, al was het maar omdat hier op een kleine ruimte en binnen korte termijn zoveel mensen vermoord werden. Vogelaar citeert de ooggetuigen Wiernik en Glazar die als bij wonder konden ontsnappen. Zij getuigen van de ‘fabriek’ Treblinka die twee zaken produceerde: lijken en buit, waarbij de SS-ers zich gedroegen als ordinaire lijkenpikkers. Het enige positieve is dat ook hier mensen in het verzet kwamen en het systeem saboteerden. ‘Verzet is volgens mij de kern van het kampverhaal’, aldus Vogelaar en hij heeft gelijk. Zijn boek leert ons dat de kampen geen incidentele voorvallen waren maar een fundamenteel onderdeel van het totalitaire systeem. Over kampliteratuur is niet zomaar een overzichtswerk. Het is een geëngageerd verslag geplaatst binnen de complexe context waarin tal van teksten geschreven zijn. Vogelaar beseft goed dat tal van getuigenissen subjectief, vervormd en vatbaar zijn voor rationele kritiek en toch vermeldt hij ze. Want net als de ex-gedeporteerde Hermann Langbein beseft hij dat de diverse persoonlijke getuigenissen onderdeel maken van een mozaïek, een geheel van heterogene elementen die samengebracht een duidelijker beeld geven van wat gebeurd is. In elk geval draagt het werk van Vogelaar bij aan de wens van de laatste overlevenden van het getto van Warschau die riepen: ‘Vergeet niets’.

 

Jacq Vogelaar, Over kampliteratuur, De Bezige Bij, 2006

Recensie door Dirk Verhofstadt

Print Friendly and PDF
De teloorgang van de westerse cultuur - John Carroll

De teloorgang van de westerse cultuur - John Carroll

De vergeten twintigste eeuw - Tony Judt

De vergeten twintigste eeuw - Tony Judt