Over de adolescentiemimicry van volwassenen – François Levrau

Over de adolescentiemimicry van volwassenen – François Levrau

Het moratorium van de adolescentie

In één van de meest vermakelijke albums van Jommeke drinken alle bewoners van Zonnedorp een drankje gebrouwd door de immer verstrooide Professor Gobelijn. Het ‘wijsheidsdrankje’ moet ervoor zorgen dat kinderen zodanig slim worden dat ze niet meer naar school moeten en (zo wordt gedacht en gehoopt) hun kindertijd ten volle kunnen beleven. Het drankje blijkt echter op de volwassenen een onbedoeld en ongewenst effect te hebben. De volwassenen worden terug kinds wat maakt dat de rollen volledig worden omgedraaid. Dit leidt tot vele hilarische taferelen: volwassenen gaan weer naar school en krijgen er les van kinderen; volwassenen worden opgevoed door kinderen die hen de papfles geven, met de kinderwagen rondrijden, hen de fopspeen toestoppen na een zoveelste huilbui en hen, kortelings voor het nachtlampje uitgaat, wiegenliedjes zingen. De kinderen zien in dat het drankje voor hen eigenlijk geen nut heeft omdat ze worden opgezadeld met de opvoeding van hun ouders en dus geen tijd meer hebben om kind te zijn. Jommeke – slimmer dan hij gewoonlijk al is – slaagt er uiteindelijk in om een nieuw drankje te maken dat ervoor zorgt dat de kinderen weer ‘echt’ kind en de volwassenen weer ‘echt’ volwassen worden. De orde is hersteld en de generaties houden zich opnieuw bezig met datgene wat van hen wordt verwacht.

Dit album van Jommeke, zo betogen we, kan worden beschouwd als een hyperbool voor de huidige samenleving waarin kinderen (te) snel naar de volwassenheid lijken te worden gestuwd en volwassenen hun leven (te) lang lijken te oriënteren op datgene wat tijdens de jeugdjaren zo kenmerkend is. De generaties ontmoeten elkaar thans in een soort moratorium – een term waarmee ontwikkelings-psycholoog Erik Erikson verwees naar de adolescentieperiode waar er kan en mag worden geëxperimenteerd zonder dat daar al te grote verantwoordelijkheden en consequenties aan verbonden zijn. Veel – natuurlijk niet alle (we begrijpen tevens de kritiek dat dit essay een te veralgemenend karakter zou hebben) – maatschappelijke verzuchtingen lijken vandaag te kunnen worden begrepen vanuit dit moratoriumbegrip: kinderen respecteren geen gezag/autoriteit omdat ze als kind te snel te horen krijgen dat hun mening evenwaardig is aan die van volwassenen en volwassenen lijken niet meer te kunnen garant staan voor een bepaalde vorm van gezag omdat ze in essentie zelf zoekende en experimenterende adolescenten zijn. Hoe komt dat? De redenen zijn meervoudig; ik beperk me tot een beschrijving van een aantal veranderingen die zich in de opvoedingsrelatie afspelen en laat me wat dat betreft wat op sleeptouw nemen door de Franse priester-psycholoog Tony Anatrella.

Te weinig of te veel liefde?

Als we de differentiële diagnostiek even laten voor wat ze is, dan kan men vrij duidelijk stellen dat wanneer een kind de nodige erkenning en bevestiging van zijn ouders mist, het geen evenwichtige persoonlijkheidsstructuur zal ontwikkelen. Het tekort aan bevestiging in de kindertijd weerklinkt in de luide roep van pubers en volwassenen om aandacht en bevestiging. Wie de initiële liefde heeft gemist, die is omzeggens in de kiem gesmoord en zal, als de kracht er is, een niet aflatende zoektocht starten naar die erkenning. Wie een dergelijke queeste ondergaat, die onderscheidt zich niet zelden in agressie, criminaliteit, eerzucht, heerszucht, pesterij, prestatiedrang. Hoe luid deze symptomatologie ook klinkt en hoe veelkleurig haar palet ook is, aan de bron ligt dus vaak de donkere stilte die er als reactie kwam op de eerste vraag naar liefde. Elke psycholoog zal het met veel klem zeggen: ‘bonding’, in de zin van het voldoende positieve aandacht schenken aan een kind, is van wezenlijk belang.

Een kind dat niet in de liefde van de ouders werd geboren, zal later de rust, de zelfachting en het zelfvertrouwen missen om het leven uit te bouwen in functie van eigen behoeftes en wensen. Wie geliefd werd/is, gelooft dat zijn noden en gevoelens waarde hebben en is in staat om deze uit te drukken zonder schaamte, zonder verlatingsangst en zonder wantrouwen ten aanzien van de wereld. Liefde, als bron van zelfvertrouwen, is daardoor een voorwaarde voor alle verdere positieve relaties die iemand ten aanzien van zichzelf, de ander en de ruimere wereld kan aannemen. In den beginne is er dus het ouderlijke verlangen naar en liefde voor het kind nodig. Maar, kan men teveel of een foute vorm van liefde geven? Dat hangt ervan af wat men onder ‘liefde’, ‘aandacht’ en ‘bevestiging’ verstaat alsook wat de omstandigheden zijn onder dewelke die worden gegeven.

Symbolische moeders en symbolische vaders

Gezinnen worden vandaag steeds kleiner, waardoor de ouderlijke aandacht en genegenheid niet meer moeten worden verdeeld over vijf of zes of nog meer kinderen. In kleine gezinnen komt de warmte en liefde die ouders kinderen kunnen schenken dus in principe op schier exclusieve wijze toe aan één, twee of drie (of, maar dus eerder de uitzondering: vier of meer) kinderen. Niet alleen die exclusiviteit is nieuw, ook het soort genegenheid dat wordt geschonken heeft een nieuwsoortig karakter verkregen. Het betreft immers een sentimentaliteit doordrongen van een intieme en wederkerige afhankelijkheid die niet meer (of althans te weinig en te laat) wordt beperkt.

Moeders – voor alle duidelijkheid: het gaat om symbolische moeders, dat wil zeggen om personen die de functie van de moeder incarneren – schenken het kind geborgenheid, tederheid en een lichamelijk doorvoelde warmte. Die genegenheid is duaal en wederkerig: kinderen zijn voor het bekomen van de genegenheid afhankelijk van de moeder, net zoals ook de moeder voor het bekomen van genegenheid van het kind afhankelijk is. Die wederkerige warmte en harmonie is eigen aan de moeder-kindrelatie en dus niet uniek. Wat wel nieuw is, is dat vaders – en opnieuw, het gaat om symbolische vaders – door deze duale sentimentaliteit worden aangezogen en niet meer bij machte zijn om die ‘opslorpende’, ‘verstikkende’, ‘harmonische’ band te breken. Sterker nog, ze voelen zich schuldig wanneer ze niet ook in dit sentimenteel ideaal meestappen omdat een verwijzing naar de externe ‘wet’, de ‘regel’, het ‘gezag’ vandaag zo moeilijk is geworden. De angst voor de kwetsuur (van het kind, van de moeder en van de vader zelf) ligt om de hoek en naar wie of wat moet de vader eigenlijk in een tijd zonder autoriteit verwijzen? Waarnaar verwijst de ‘buitenwereld’ als die vooral lijkt te bestaan uit een smeltkroes van vragen, meningen, kritieken, angsten, onzekerheden en illusies? Is het dan niet vooral logisch dat men wil ‘samensmelten’ in de unieke triade die de gezinssfeer kan bieden?

Nochtans is dat precies wat de symbolische vader wel moet doen, namelijk het vertegenwoordigen van een ‘wet van het verschil’ ten opzichte van de moeder-kindrelatie die door het genot van de sentimentele nabijheid en versmelting wordt gedicteerd. De vader moet het ‘realiteitsprincipe’ hoog houden en de ’buitenwereld’ met een zekere orde, gezag en structuur binnenbrengen in datgene wat zich zo graag van die buitenwereld wil afschermen. Als niemand die rol op zich neemt, dan komt men terecht in wat een ‘opvoedkundig matriarchaat’ kan worden genoemd. Dit matriarchaat, zo stellen we hieronder, strekt zich steeds verder uit en lijkt thans onder andere ook de educatieve en politieke dimensies van de samenleving te overspannen.

Symbolische jeugdigheid

In een ‘vaderloze samenleving’ – begrijp een samenleving waar door aan de Moderniteit gerelateerde processen van secularisering, functionele differentiatie, commercialisering elke referentie naar een extern gezag snel wordt betwijfeld – is het voor individuen met een symbolische gezagsfunctie moeilijk om daadwerkelijk vanuit die functie gezag uit te oefenen. Politici zijn zakkenvullers; politieagenten zijn corrupt; leerkrachten zijn onbekwaam; priesters zijn anachronistisch en vaders moeten ‘moederen’. De toevlucht naar en vormgeving van het matriarchaat is daar dan het gevolg van: politici tonen in allerhande programma’s met vooral veel amusementswaarde – het moet bovenal plezierig blijven! – hun menselijk/moederlijk gezicht; van politieagenten wordt verwacht dat ze vrienden zijn; leerkrachten mogen niet te streng zijn en priesters verwijzen best niet meer al te direct of te eenzijdig naar het bestaan van God.

De transformatie van vaders in moeders gaat echter samen met een al even pertinente transformatie van vaders en moeders in adolescenten. Het zijn immers niet de volwassenen, maar de jongeren die de toon bepalen. Beter en correcter is te zeggen dat niet de symbolische volwassenheid, maar wel de ‘symbolische jeugdigheid’ het culturele richtsnoer biedt.  Het is de ‘jeugdigheid’ in de mate dat die samengaat met de vignetten van flexibiliteit, gezondheid, hipheid, kracht, schoonheid, seksualiteit, spontaneïteit die volwassenen lijkt te oriënteren en te dicteren hoe ze precies in het leven moeten staan. Hiermee gaat een opvallende omkering gepaard: niet langer zijn het de jongeren die zich met de volwassenheid identificeren (want die volwassenheid is deels van haar troon gevallen door de genoemde Moderniseringsprocessen), maar het zijn de volwassenen die zich aan de jongeren spiegelen (omdat de jongeren in eerste instantie de ‘jeugdigheid’ incarneren en vorm geven). Enigszins gechargeerd: het zijn niet de jongeren die naar volwassenen opkijken (‘Zo wil ik worden!’), maar het zijn de volwassenen die in de jongeren een ideaalbeeld aantreffen.

Ideaal

Volwassenen zijn dus op zoek naar de beleving van een niet aflatende jeugdigheid – wat soms tot potsierlijke situaties leidt waarvan Jef Nys anno 2019 ongetwijfeld een amusant Jommekesalbum had kunnen maken. Volwassenen kleden zich als pubers; willen overal en altijd vooral ‘cool’ zijn en zich in trendy taal uitspreken; frequenteren dezelfde sociale media (Facebook als plaats waar jongeren en volwassenen tonen hoe ‘hip en hot’ ze zijn); mengen zich met de jongeren in het uitgaansleven; spiegelen zich aan de seksualiteit van de puber (gekenmerkt door experiment, impulsiviteit, onzekerheid, lust en een gebrek aan een betrokken en geïntegreerde erotische beleving). De op een niet aflatende consumptie gerichte reclamewereld speelt hier bovendien handig op in door de moderne mens (jong en oud) op te zadelen met een aantal boodschappen en angsten die zich krachtig in de labiele psyche vastzetten: ‘You only live once’, ‘Fear of missing out’, ‘Ben je nog wel in?!’, ‘Geniet!’, ‘Iedereen doet het, jij toch ook?’, ‘The sky is the limit!’,…

Omdat de ‘jeugdigheid’ een volwassen ideaal is – lees, een ideaal voor volwassenen – worden kinderen/jongeren door die volwassenen snel naar de zogenaamde volwassenheid geleid. Jongeren en ouderen zijn allemaal adolescenten. Ouders willen op hun opgroeiende kinderen lijken en hun zoon/dochter als een broer/zus of vriend beschouwen waarmee over alles kan en mag en moet gesproken kunnen worden (er lijken amper nog thema’s te zijn die tot de wereld van ‘de grote mensen’ behoren). Door de adolescentiemimicry van volwassenen, zo kunnen we het gebald zeggen, gedragen ouders zich als ‘grote kinderen’ te midden van hun eigen kinderen. Kinderen/jongeren kleden en schminken zich als volwassenen (en niet in het kader van een onschuldig ‘doe alsof spelletje’, maar vanuit de verwachting dat ze daarmee op voet van gelijkheid kunnen/mogen worden behandeld); ze gaan vroeg uit en gaan ook vroeg alleen op reis; ze schuiven probleemloos aan de tafel van volwassenen aan om er hun stem op te eisen; hun onbetamelijk gedrag en dito taalgebruik worden onder het mom van assertiviteit toegedekt; ze krijgen snel hun zin en worden voortdurend op handen gedragen (‘Zie eens hoe knap, slim mijn dochter/zoon toch is’ – uiteraard boven gemiddeld!). Opvoeden (ook in de educatieve context!) is echter ook eisen durven stellen, berispen, discipline en dressuur (geen prettig woord!), en het kunnen uitstellen van een applaus.

De ouder-volwassenen, die vaak weinig bij hun kind kunnen zijn omdat ze werken of dus zelf een druk sociaal/virtueel leven leiden, hebben het moeilijk om hun kinderen iets te weigeren uit onzekerheid, schuldgevoel of uit angst om de liefde/vriendschap van hun kinderen te verliezen. Die onzekerheid/schuld/angst wordt uit de weg gegaan (‘Mijn kinderen zijn groot genoeg en beredderen zich wel!’) of overgecompenseerd door keer op keer mee te gaan in de grillen van het kind. Daarmee is het verschil tussen de generaties eigenlijk volledig weg en zijn onbedoeld en ongewild – zoals Jef Nys het in zijn album zo komisch afbeeldde – ‘Kinderen baas’.

Daarbij komt dat volwassenen – in de stijl van met elkaar wedijverende pubers – hun eigen succes lijken af te meten aan het succes van het eigen kind. Onder het vaandel van het geven van kansen aan kinderen, verliezen kinderen daarmee eigenlijk vooral de kans kind te zijn. Natuurlijk speelt mijn kind al piano, rijdt het te paard, speelt het toneel en gaat het twee keer per week bij de sportclub trainen om later ongetwijfeld die nieuwe superster te worden. Volwassenen projecteren hun angsten, verwachtingen en hectisch leeftempo op hun kinderen die mede daardoor worden geconfronteerd met een agenda die soms voller lijkt dan die van de volwassenen zelf. 

Angst, Narcisme en het ‘Je ne sais quoi’ van de nieuwe meester

Een samenleving gekenschetst door de desintegratie van autoriteit (de afbouw van de patriarchale structuren in en buiten het gezin) en door de almacht van het kapitalisme/de commercialisering, is een voedingsbodem voor een narcistische cultuur waar mensen – jong en oud – zich eigenlijk alleen dan nog werkelijk goed voelen wanneer ze in het centrum van de wereld/aandacht staan. Wat in een dergelijke samenleving van belang is, is het zich prettig voelen zonder werkelijk rekening te moeten houden met anderen. Dit zich goed voelen draait echter exclusief om de lustvolle bevrediging van eigen verlangens en voorkeuren. Het subject spiegelt zijn identiteit niet langer aan een Ik-Ideaal (een autoriteit, een wet), maar hij vormt, bewerkt en creëert zijn Ik voortdurend in functie van het imaginair gepresenteerde Ideaal-Ik van de ‘Eeuwige Jeugd’ is. Op de sociale fora zoals Facebook etaleren mensen de mate waarin ze het nec plus ultra van de Eeuwige Jeugd benaderen en ervaren ze tegelijk de eigen fragiliteit omdat ze er om likes en volgers verlegen zijn en net aan de kwantiteit daarvan (het effect van) hun identiteit afmeten.

De cultuur van het narcisme – zo schreef Christopher Lasch dat reeds eind jaren ’70  – is het gevolg van de ontbinding van de traditionele patriarchale structuren. Die ontbinding heeft niet de verhoopte bevrijding van het individu opgeleverd, maar veeleer de weg geplaveid voor een nieuwe vorm van onderdrukking/afhankelijkheid – een paternalisme zonder symbolische vader – dat van het individu misschien nog een meer radicale vorm van dienstbaarheid verwacht. De narcistische verheerlijking van het zelf staat geheel ten dienste van de kapitalistische orde die consumptie aanprijst als hoogste goed en consumptievrijheid presenteert als een oprechte vorm van autonomie en zelfbepaling (alles kan en alles mag in functie van de efemere behoefte die cirkelt rond het beeld van de ‘eeuwige jeugd’). Het sociaal conformisme is dus niet langer gemotiveerd door een (geïnternaliseerde) wet die verzaking en zelfcontrole eist, maar wel door een instantie die genot oplegt en mislukking meedogenloos straft door middel van angst, depressie en vernedering. Elk individu – jong en oud – is overgeleverd aan het genot en aan het ‘encore’ van de kapitalistische markt waarbij de reclame elk product presenteert als hét definitieve antwoord op de vraag hoe de ‘eeuwige jeugd’ kan worden bereikt. Als er thans al iemand respect verdient, als er al iemand wordt gevolgd – de nieuwe meester – dan is niet degenen met een zekere objectieve status of weten, maar iemand die (vaak erg tijdelijk) over een ‘x factor’ beschikt, iemand met een ‘je ne sais quoi’ dat refereert naar het ongrijpbare surplus dat het consumptieobject volgens de reclame te bieden heeft en dus – zo gaat dat in een tijd waar ‘adolescentie’ de scepter zwaait – voor iedereen voor het grijpen zou liggen.

Het gemaskeerde verdriet van het selfie-subject

Volwassenen nemen dus hun symbolische rol niet op waardoor jongeren niet meer weten waaraan ze toe zijn. Jongeren mogen – als waren ze werkelijk matuur – doen wat ze willen of worden gepusht hun ‘kind zijn’ te verbergen, waardoor ze eigenlijk niet meer zachtjes naar de volwassenheid worden toegeleid. Eerder dan dat worden ze in een context gedropt waar ze het dan maar zelf moeten zien uit te zoeken. Deze permissieve opvoedingsstijl, karakteristiek voor een vaderloze en adolescentrische samenleving en concreet gekenmerkt door een gebrek aan afstand, objectiviteit, normen, redelijkheid, regels, rust, wet en autoriteit ligt wellicht mee aan de basis van een aantal problemen die zich bij jongeren voordoen, zoals ADHD, borderline, depressie, ongemanierdheid, opdringerigheid, onverschilligheid, narcisme, suïcide, veeleisendheid. Kinderen hebben niet geleerd waar de grenzen liggen en wat de beperkingen van de realiteit zijn omdat de permissie teveel samenhangt met de prikkeling die uitgaat van de symmetrische liefde en vriendschap – in het gezin, op school, en in de ruime familiale context. Die permissie leidt tot een narcistische, maar tevens depressieve en cynische zelfgenoegzaamheid – bron van arrogantie, geweld en (door het ‘selfie subject’ in zovele gestileerde foto’s gemaskeerd) verdriet. Zoals Jef Nys dat in zijn Jommekesalbum duidelijk maakt: men kan en mag jongeren niet opzadelen met de problemen van de ouders omdat volwassenen – en daarmee verwijs ik meteen ook terug naar Erik Erikson – normaliter een eigenstandig ontwikkelingsproces hebben doorgemaakt waar ze, door rijping en ervaring, succesvol verschillende intra- en interpsychische conflicten hebben doorstaan en tot de vorming zijn gekomen van een geïntegreerde persoonlijkheid.

De ‘problemen van de jeugd’ zijn in die zin vooral te begrijpen als de ‘symptomen van de volwassenen’. Of nog, en concreter: niet de jongeren moeten aan de pil of een doktersdrankje slikken, het zijn de volwassenen die zich erover moeten buigen of ze wel, collectief, de richting willen uitgaan die ze nu, als waren het slaapwandelaars en psychisch gedrogeerden, aan het volgen zijn. Makkelijk is dat niet, het lijkt er eerder op alsof de volwassenen zich, zoals de Baron van Munchhausen dat deed, aan de eigen haren uit het moeras zullen moeten trekken. Hier schuilt dus een oproep om autoriteit te herwaarderen, zonder in gedweeë machtsrelaties uit te monden. In het recente werk van Paul Verhaeghe vinden we hiervoor een aantal aanzetten – hij ziet die herwaardering, kort gesteld, als een zoektocht naar een nieuwe externe grond waarnaar symbolische machtshebbers gezamenlijk kunnen verwijzen.

 

François Levrau

De auteur is Doctor Sociale Wetenschappen en thans als Doctor-Assistent verbonden aan het Centrum Pieter Gillis van de UAntwerpen.

Print Friendly and PDF
Uitstoot doodt - Olivier Dinet

Uitstoot doodt - Olivier Dinet

Filosofie van hypocrisie – Rik Peters

Filosofie van hypocrisie – Rik Peters