Thorbecke wil het! – Remieg Aerts

Thorbecke wil het! – Remieg Aerts

Toen Johan Rudolf Thorbecke (1798-1872) in 1850 voor het eerst minister werd en, hoewel die functie nog niet bestond, de facto premier, leidde een ambtenaar hem rond in het Haagse Binnenhof. Deze liet hem ook het kantoor van de secretaris-generaal van Binnenlandse Zaken zien. Dat bevond zich in het nog altijd fameuze middeleeuwse Torentje. Thorbecke keek even rond en sprak: ‘Dit is mijne kamer.’ ‘U vergist zich,’ probeerde de ambtenaar nog, maar weer zei de kersverse minister: ‘Dit is mijne kamer.’ En sindsdien is het Torentje al meer dan anderhalve eeuw de plek waar de Nederlandse minister-presidenten kantoor houden.

Deze anekdote uit Thorbecke wil het. Biografie van een staatsman tekent de belangrijkste Nederlandse politicus van de negentiende eeuw ten voeten uit. Thorbecke was autoritair, eigenzinnig, hautain, intimiderend, zelfverzekerd en van een ongewone ‘autistische steilheid’, aldus biograaf Remieg Aerts. Of nog mooier geformuleerd:  ‘Hij was eigenlijk altijd al een standbeeld op een sokkel, waar men omheen mocht gaan staan.’

Maar precies door zijn hooghartig doorzettingsvermogen, zijn overtuigingskracht en zijn vechtlust heeft deze liberale politicus zaken gerealiseerd  die er vandaag nog toe doen. Toch zag het er niet naar uit dat hij op de wereld was gezet om een machtspoliticus te worden die de Nederlandse vastgeroeste standenmaatschappij de moderniteit in zou loodsen. Daarvoor moest hij eerst een driedubbele sociale handicap overwinnen. Hij werd geboren in Zwolle, ver van het centrum; zijn familie hoorde tot de kleine burgerij en kwam daardoor niet in aanmerking voor hoge bestuursambten en door zijn Duitse voorouderlijke roots was hij luthers, een verwaarloosbare religieuze minderheid in Nederland. Maar de jonge Rudolf bezat een soepel stel hersenen, was een geboren studax die al om vijf uur ’s morgens de boeken indook en had een sociale mislukkeling als vader die teerde op geleend geld maar die al zijn maatschappelijke dromen op zijn wonderzoon projecteerde en hem onvermoeibaar aanspoorde om nog harder te studeren, nog beter te presteren en vooral geen tijd te verspelen aan beuzelarijen en andere jeugdige onzin.

Rudolf liet zich de vaderlijke aansporingen en morele waarschuwingen graag aanleunen. En het werkte. Hij doorliep een unieke veelzijdige academische topcarrière. Eerst promoveerde hij als classicus in Leiden. Toen hij niet op zijn wenken tot hoogleraar werd benoemd en hij elke lagere baan arrogant  weigerde, leerde hij enkele jaren door voor filosoof in Duitsland. Vervolgens gooide hij zich op de geschiedschrijving om zich uiteindelijk te specialiseren in publiek en privaat recht én in de grondwet. Toen hij na zijn terugkomst uit Duitsland in Leiden, waar ‘ondraaglijk geleuter en oudewijvengebabbel’ heersten, als ‘spinozist’ werd geweerd, werd hij hoogleraar in de pas opgerichte universiteit in Gent. Daar leerde hij ook de Franse politieke filosofie kennen. Maar in 1830 moest hij na de Belgische onafhankelijkheid halsoverkop naar Nederland vluchten. Hij nam het toen op voor Willem I die België weigerde te erkennen en verzeilde daardoor zoetjesaan als burger in het de koninklijke entourage die zijn adviezen kon gebruiken. Ook diens opvolger Willem II wilde alles het liefst alles het oude laten, maar toen in Frankrijk in 1848 een nieuwe revolutie uitbrak, werd de koning naar eigen zeggen in één dag van conservatief liberaal.

Thorbecke kon hem op zijn wenken bedienen. Zo werd deze geleerde, die vond dat een verandering in de samenleving zich ondanks alles vroeg of laat toch doorzette, in deze revolutionaire tijden uiteindelijk de drijvende kracht achter de Nederlandse grondwet van 1848 die in grote trekken nog altijd van kracht is. Er kwam onder meer ministeriële verantwoordelijkheid (ook voor wat de koning zei en deed), direct kiesrecht voor mannen (die een minimumbedrag aan belastingen betaalde), scheiding van kerk en staat, religieuze gelijkheid (ook voor katholieken!) – wat leidde tot een protestantse opstand: de Aprilbeweging – vrijheid van vereniging en pers en gelijkheid voor de wet. Het eerste ontwerp was schrikken en slikken voor de koning. ‘Dit voorstel nooit, al ware het schavot ernaast,’ riep hij uit, maar Thorbecke wist, zoals altijd,  zijn wil door te drijven. In die zin staat hij aan het prille begin van de parlementaire democratie in Nederland.

Hoewel Thorbecke als politicus even erg werd tegengewerkt als eerder aan de universiteit, moest koning Willem III hem tegen heug en meug in 1850 toch tot minister benoemen. Met een rancuneuze Thorbecke in de oppositie viel niet langer te regeren, want hij had in de Kamer een sterke groep liberalen om zich heen verzameld. En zoals Remieg Aerts schrijft: ‘Thorbecke was in principe altijd tegen alles wat niet van hemzelf uitging.’ Hij wilde nu als minister ‘zijn’ grondwet implementeren volgens zijn eigen interpretatie. Het leidde tot bloedstollende scheldpartijen van Willem III en doodsbedreigingen. Thorbecke bleef er siberisch onder. Terwijl hij zijn collega-politici als slapjanussen beschouwde, ‘karnemelkmannen’ of een ‘troep van weerhanen’ in zijn woorden, pakte hij het regeringsbeleid meteen met grootse, haast messianistische visie aan. ‘Wacht op onze daden,’ beet hij de oppositie in de Kamer toe, toen die hem naar het regeerakkoord vroeg.

En inderdaad liet deze pragmaticus het niet bij retoriek alleen. Hij besloot in Amsterdam en Rotterdam twee verbindingen met de zee aan te leggen: het Noordzeekanaal en de Nieuwe Waterweg. Hij breidde het achtergebleven Nederlandse spoorwegennet fors uit en bepaalde zelf dat het Centraal Station in Amsterdam aan het IJ kwam, tegen zowat de hele Amsterdamse oerconservatieve elite in. Hij investeerde in de aanleg van wegen en bruggen en maakte Nederland rijp voor beginnende industrialisering, hoe negatief conservatieve bolwerken er ook tegenaan keken. Hij hervormde ook het hele onderwijs, want hij vond dat iedereen daar recht op had en de samenleving daar de vruchten van zou dragen. De nog altijd bestaande hogere burgerscholen (de HBS) kwamen uit zijn koker. Hij kneedde Nederland ook om tot een getrapte politieke eenheidstaat via een uniforme wetgeving voor het bestuur van de staat, de provincie en de gemeente. Zijn gemeentewet - ‘zijn duurzaamste schepping,‘ aldus Aerts - bleef tot en met 1992 bestaan. Thorbecke voerde ook een voor die tijd dwarse benoemingspolitiek. Hij stelde op hoge plaatsen mensen met talent aan, liever dan edellieden met ronkende titels, met alle heisa tot gevolg. Het was hem de felste ruzies waard. Hij vond nu eenmaal dat de staat niet in handen mocht zijn van privéfamilies, zoals het altijd geweest was. Privaat en publiek waren voor hem gescheiden domeinen. En daar was hij (gelukkig) niet van af te brengen. Zowel zijn eerste als zijn tweede regering - ‘Wee, als hij terugkomt!’ - maakte de volledige termijn vol, ongebruikelijk in die tijd, en tijdens zijn derde regering stierf hij halverwege, 74 jaar oud, in het harnas.

Hoe liberaal was Thorbecke? Staat, rechtspraak, samenleving, economie, wetenschap, religie en cultuur waren voor hem aparte domeinen, die zich op eigen kracht moesten ontwikkelen. Bekend is zijn adagium: ‘Kunst is geen regeringszaak.’ Het wordt in Nederland nog altijd te pas en onpas in discussies geciteerd. Maar hij geloofde niet in volkssoevereiniteit. Hij was weliswaar voor direct kiesrecht, maar alleen voor mensen met kennis van zaken, voor mensen die van de hoed en de rand wisten. Hij verdedigde dus een soort kennisdemocratie of prestatiedemocratie. Hij was, ondanks zijn kleinburgerlijke afkomst, voor een aristocratische liberalisme. Van de brede massa verwachtte hij weinig heil, integendeel. Hij vreesde dat algemeen stemrecht tot een door emoties opgezweept despotisme zou leiden. ‘Scheppende kracht, hervorming en organische ordening definieerden het liberalisme zoals hij het begreep,’ schrijft Remieg Aerts: ‘Zijn denken was veel meer romantisch dan verlicht. Voor Thorbecke was rede inzicht in het wezen en de bestemming van dingen… Zijn opvatting van vrijheid was ruimte voor ontwikkeling maar verder geen dogma. Gelijkheid was voor hem een juridisch uitgangspunt, geen politieke, ethische of maatschappelijke doelstelling. Psychologisch had hij al heel weinig affiniteit met  egalitarisme.’ Bij zijn dood had zijn gedachtegoed zichzelf overleefd. Jongere liberalen met eigentijdsere ideeën bekampte hij met hart en ziel en zo werd deze resultaatsgerichte politicus een sta-in-de-de-weg voor verdere ontwikkeling, ook van het liberalisme zelf. Hij liet dan ook niet echt een opvolger na.

Hoe bot, wraakzuchtig en koppig Thorbecke ook was, je kunt alleen maar bewondering hebben voor deze krachtige staatsman die op zijn eentje inbeukte op of onverschillig bleef voor koning, adel, hogere protestantse geestelijkheid en het  behoudende Amsterdamse establishment. Hij was eerder gevreesd dan geliefd, dat wilde hij ook niet zijn, tenzij in de intimiteit met zijn vrouw, kinderen - drie van de zes stierven tijdens zijn leven - en enkele spaarzame vrienden. Ook die menselijke kant komt fraai aan bod in deze indrukwekkende biografie die uitblinkt in leesbaarheid, diepgang en maatschappelijke situering. Na lectuur ervan kun je niet anders dan besluiten dat Thorbecke de vleesgeworden realisatie is van zijn eigen romantische visie op de geschiedenis: een collectief dynamisch proces dat invloedrijke individuen ten goede kunnen sturen.

 

Remieg Aerts, Thorbecke wil het. Biografie van een staatsman, Prometheus, 886 blz., € 49,99

Recensie door Leo De Haes

 

Print Friendly and PDF
Theoterrorism v. Freedom of speech – Paul Cliteur

Theoterrorism v. Freedom of speech – Paul Cliteur

If Beale Street Could Talk - Barry Jenkins

If Beale Street Could Talk - Barry Jenkins