Twee opvattingen van vrijheid - Isaiah Berlin

Twee opvattingen van vrijheid - Isaiah Berlin

Isaiah Berlin is een Britse filosoof die werd geboren in Letland in 1909 en stierf in 1997. In zijn bekende essay Two concepts of liberty (1958) gaat hij in op de moeilijke verhouding tussen liberalisme en communitarisme. Bij klassieke liberalen staan het abstracte individu en zijn rechten centraal. Onvervreemdbare rechten beschermen het individu tegen zijn omgeving : tegen de staat, tegen de meerderheid en tegen de massa. De vraag stelt zich of deze individuele rechten niet in verdringing komen wanneer men, zoals Berlin, waarde hecht aan noties als gemeenschap, culturele traditie, nationale identiteit en natiestaat. Welke rechten gaan voor: die van de gemeenschap of die van het individu? Kan een gemeenschap trouwens wel rechten hebben? Waar zijn de rechten van het individu eigenlijk op gebaseerd? En wie kan rechten verlenen: de gemeenschap, de natuur of een goddelijke openbaring? Een dergelijke spanning deed zich voor in ex-Joegoslavië. Wanneer voormalige deelstaten zichzelf onafhankelijk verklaren moeten we dat dan zonder meer erkennen? Zo is inderdaad gebeurd. Het argument van de nationale zelfbeschikking was de legitimering. Maar wat met de rechten van de burgers die terechtkwamen in een voor hen vreemde nationale entiteit?

De rode draad doorheen het werk van Berlin is zijn kruistocht tegen het monistische wereldbeeld. De stelling dat rationele mensen hun denken en handelen baseren op dezelfde, voor iedereen en onder alle omstandigheden geldende wetten en regels. Berlin stelt daar tegenover dat er vele, elk op zich nastrevenswaardige doch vaak onverenigbare waarden zijn die onvermijdelijk tegenover elkaar afgewogen moeten worden. De hoop dat er een ordening zou bestaan waarin alle waarden harmonieus verwezenlijkt kunnen worden is een misverstand. Om die reden is een samenleving zonder politiek ondenkbaar. ‘Het einde van de politiek’, of ‘Het einde van de geschiedenis’, of ‘Het einde van de ideologieën’ bestaat niet. Toch wijst Berlin een verregaand cultuurrelativisme af omdat er volgens hem een minimale gemeenschappelijke moraal als platform bestaat voor een zinvol debat over waarden. En een afweging tussen voortdurende botsende waarden kan volgens hem op een rationele wijze gebeuren. Daaruit volgt zijn stelling dat “mensen, juist omdat zij mensen zijn, hebben biologisch, psychologisch, sociologisch, (…) voldoende gemeenschappelijk om een sociaal leven en een publieke moraal mogelijk te maken.

Daaruit vloeit ook zijn stelling dat teveel individuele vrijheid tot maatschappelijke ongelijkheid leidt. In die zin acht Berlin het niet meer dan een uiting van beschaving om de vrijheid van de wolven in te perken ter bescherming van vrijheid van de schapen, en is hij bereid overheidsmacht aan te wenden om de behoeftigen te kleden, te voeden en te onderwijzen. “Zij (liberalen) geloven op goede gronden dat, als individuele vrijheid het uiteindelijke doel is van de mensen, niemand een ander hiervan mag beroven; laat staan dat een enkeling deze ten koste van anderen zou mogen genieten. Gelijke vrijheid voor allen; anderen niet behandelen zoals ik zelf niet zou willen worden behandeld; (…) rechtvaardigheid in de meest eenvoudige en universele zin – dat zijn de grondslagen van de liberale moraal. Vrijheid is niet het enige doel van de mens.”

Berlin onderscheidt in zijn essay twee interpretaties van het vrijheidsbegrip, een negatieve en een positieve. Negatieve vrijheid is het domein waarbinnen iemand ongestoord door anderen kan doen of zijn wat in zijn vermogen ligt. Dit is de kern van het klassieke liberalisme. Positieve vrijheid gaat over de mate waarin iemand meester is over zijn eigen bestaan en heeft betrekking op de waarde van gemeenschap, culturele identiteit en culturele zelfbeschikking. Legt men teveel nadruk op de gemeenschap dan kan de negatieve vrijheid onaanvaardbaar in de verdrukking komen. Heeft men geen oog voor de gemeenschap en het feit dat mensen in hoge mate sociale wezen zijn dan doet men evenzo geen recht aan het individu. Hier moeten dus afwegingen gemaakt worden.

Om de inperking van de negatieve vrijheid te verantwoorden verwijst Berlin in zijn essay naar diverse denkers. Zo stelde Spinoza dat onderdanen van een echte gemeenschap geen slaven zijn omdat in de gemeenschappelijke belangen zijn eigen belangen zijn begrepen. Locke zegt hetzelfde. “Als er geen wet is, is er geen vrijheid” omdat de wet van de rede richtinggevend is voor de ‘eigenlijke’ belangen of het ‘algemeen welzijn’ van een mens. Wat Berlin doet besluiten : “vrijheid is geen vrijheid om het irrationele, domme of verkeerde te doen.” Hiertegenover staat Bentham die stelde dat “Elke wet is een beperking van vrijheid – ook al leidt die beperking tot een vergroting van vrijheid in het algemeen.”

Berlin wijst er echter op dat “de aanspraak op vrijheid in deze extreme vorm slechts door een kleine minderheid van hoogbeschaafde en zelfbewuste mensen naar voren (wordt) gebracht. Het overgrote deel van de mensheid is in veruit de meeste gevallen bereid geweest deze eis te laten vallen ten gunste van andere doeleinden: veiligheid, status, welvaart, macht, deugd, beloningen in het hiernamaals; of rechtvaardigheid, gelijkheid, broederschap en vele andere waarden, die geheel of ten dele onverenigbaar lijken te zijn met het bereiken van de grootste mate aan individuele vrijheid, en die deze vrijheid voor hun eigen verwezenlijking zeker niet als voorwaarde vooraf nodig hebben.” In een democratie staat ieder een deel van zijn individuele negatieve vrijheid af aan politici, die het mandaat gebruiken voor de ontwikkeling van positieve vrijheid. Daarin zit een gevaar. De positieve vrijheid, die zonder twijfel een emancipatoir element in zich heeft, kan makkelijk ontaarden in bevoogding en dictatuur.

De ideeën van Berlin worden dan ook zowel aangegrepen door liberalen als door communitaristen. Zij wijzen erop dat teveel ‘individualisering’ of negatieve vrijheid leidt tot een probleem bij individuen om zich te definiëren. Zo kunnen sociale verbanden weliswaar knellen, maar tegelijkertijd zijn zij noodzakelijk wil het individu zijn talenten kunnen ontwikkelen. Een mens zonder enige sociale relatie is iemand zonder identiteit. Verbanden kunnen uit de tijd geraken (zoals het traditionele gezin, de kerk, de politieke partij) maar dat betekent niet dat mensen helemaal zonder kunnen: men zal er andere voor in de plaats moeten scheppen.

De ambiguïteit tussen de twee opvattingen van Berlin over vrijheid blijkt nog het best uit het slot van zijn essay. “De mate van vrijheid van een mens of een volk om zo te leven als zij willen, moet worden afgewogen tegen de aanspraken van veel andere waarden, waarvan gelijkheid, rechtvaardigheid, geluk, veiligheid of openbare orde wellicht de meest voor de hand liggende voorbeelden zijn. R.H. Tawney (de Britse historicus en sociaal denker, nvdv) herinnert er ons terecht aan dat de vrijheid van de sterke, of zijn kracht nu fysiek of economisch is, aan banden moet worden gelegd. Deze stelregel moet gerespecteerd worden, niet op grond van de een of andere a priori regel, waarbij de eerbiediging van de vrijheid van de ene mens logischerwijs de eerbiediging van de vrijheid van zijn gelijken met zich mee brengt; maar eenvoudigweg omdat eerbiediging van de beginselen van rechtvaardigheid, of schaamte over een grove ongelijke behandeling, even fundamenteel is voor de mens als de wens vrij te zijn.”

Daarmee sluit Berlin dicht aan bij zowel socialistische als communitaristische denkers. Zijn leerling Tawney werd een van de belangrijkste theoretici van het moderne Britse socialisme. En de Canadese filosoof Charles Taylor liet zich door het gedachtegoed van Berlin inspireren voor zijn ‘gemeenschapsdenken’ en zijn kritiek op het belang van het individualisme binnen het liberalisme. Net als Berlin gaan ze te snel voorbij aan de vaak verstikkende impact van het ‘belang van de gemeenschap’ of het ‘algemeen belang’ op de rechten en de vrijheden van het individu. Het werk van Berlin is evenwel nuttig als bijdrage in onze zoektocht naar een juist evenwicht tussen individu en samenleving.

 

Isaiah Berlin, Twee opvattingen van vrijheid, Boom, 1996.

Recensie door Dirk Verhofstadt

Print Friendly and PDF
Kosmopolitisme - Kwame Appiah

Kosmopolitisme - Kwame Appiah

Atheïstisch Manifest - Herman Philipse

Atheïstisch Manifest - Herman Philipse