De wetenschappelijke revolutie - Rienk Vermij

De wetenschappelijke revolutie - Rienk Vermij

Welke visie hadden Aristoteles, Copernicus, Kepler, Galilei, Descartes en Newton op de natuur? Hoe ontstond uit de hutsepot van ideeën die zulke denkers er op na hielden, het samenhangende systeem van de natuurwetenschap zoals wij dat nu kennen? De geschiedenis van de wetenschap is niet de triomfantelijke zegetocht van een bij voorbaat gegeven alomvattend theoretisch systeem. Het is een geschiedenis van gissen en missen, passen en meten, geknutsel in laboratoria, kijken en nog eens kijken. Een cruciale fase in deze geschiedenis is de zogenaamde ‘wetenschappelijke revolutie’ van de zeventiende eeuw. Vroeger beschouwde men deze zelfs als het startmoment van de moderne wetenschap. In zijn boek De wetenschappelijke revolutie legt de Nederlandse wetenschapshistoricus Rienk Vermij uit hoe deze revolutie tot stand kwam, wat eraan voorafging en wat zij teweegbracht. De centrale vraag is steeds wat de algemene vooronderstellingen waren van waaruit men tot kennis over de natuur probeerde te komen.

Rienk Vermij bespreekt vier periodes. In de oudheid werd het wereldbeeld vooral bepaald door de ideeën van Aristoteles die een fundamentele scheiding zag tussen het ondermaanse en het bovenmaanse gebied waarbij de aarde onbeweeglijk in het centrum van het heelal stond. Andere wetenschappelijke autoriteiten uit de Oudheid waren Archimedes op het vlak van de wiskunde, Ptolemaeus op het vlak van de sterrenkunde, Hippocrates en Galenus op het vlak van de geneeskunde. Heel wat van de kennis van deze en andere filosofen uit de Oudheid verdween toen de katholieke kerk het monopolie verwierf over de intellectuele vorming. Dat belangrijke delen van de antieke wetenschappen uiteindelijk toch bewaard en overgeleverd werden hebben we te danken aan geleerden uit de islamitische wereld. Zo werden teksten van de Oudheid uit het Arabisch naar het Latijn vertaald. En het waren de Arabieren die de Griekse wiskunde en sterrenkunde hebben bewaard en verder ontwikkeld. Hiermee is duidelijk dat de islam, in tegenstelling tot wat heel wat hedendaagse opiniemakers beweren, een belangrijke bijdrage heeft geleverd tot de westerse cultuur en wetenschap.

In de zestiende eeuw groeide de belangstelling voor de Klassieke Oudheid. Via de boekdrukkunst werden teksten toegankelijker. Op die manier verspreidde zich vanuit Italië het humanisme. Onder impuls van Copernicus, Vesalius, William Gilbert (de lijfarts van Elisabeth I en grondlegger van het magnetisme) kwamen de Middeleeuwse denkbeelden onder druk. Het boek De humani corporis fabrica van Vesalius ondergraafde de klassieke denkbeelden van Galenus. En het heliocentrische systeem van Copernicus plaatste niet langer de aarde maar de zon in het middelpunt van de kosmos, later nog aangepast en gecorrigeerd door Tycho Brahe en Johannes Kepler. Al met al hadden deze uitvindingen weinig impact op het nog steeds door de kerk gedomineerde wereldbeeld. De katholieke kerk had in die eeuw trouwens andere kopzorgen zoals met de lutherse Reformatie, het calvinisme, het anglicanisme en andere kritische stemmen die ze de mond trachtte te snoeren en de brandstapel opjoeg zoals dat gebeurde in 1600 met Giordano Bruno omwille van zijn voorstelling van een oneindig heelal.

Het nieuwe wereldbeeld kwam er in de zeventiende eeuw. In de eerste plaats door Galilei die met zijn waarnemingen aantoonde dat de aarde geen unieke en bevoorrechte plaats was. Nu sloeg de inquisitie wel toe en duldde niet langer afwijkende meningen. Het zorgde ervoor dat het wetenschappelijk centrum van Europa verschoof naar landen als Frankrijk en Engeland. Rienk Vermij haalt vervolgens Descartes aan springt hiermee plots van de wetenschap naar de filosofie. Natuurlijk is Descartes de grondlegger van de mechanische natuurwetenschap en van de analytische meetkunde, maar hij was bovenal een filosoof die met zijn kernuitspraak ‘cogito ergo sum’ vooral wou zeggen ‘ik twijfel, dus ik besta’. Juist die twijfel zette anderen aan om verder te zoeken en te experimenteren. En dat gebeurde verder in de achttiende eeuw met Isaac Newton een van de belangrijkste figuren in de ontwikkeling van de wiskunde en de fysica.

Het boek van Rienk Vermij beschrijft op een heldere manier de ontwikkeling van de kritische houding van de mens tegenover de overgeleverde kennis. Zoals hij zelf schrijft lieten al deze onderzoekingen steeds minder ruimte over voor Gods voorzienigheid. Een proces dat trouwens verder doorging in de negentiende en twintigste eeuw. Wie zeker in het rijtje van ‘de wetenschappelijke revolutie’ passen zijn Charles Darwin en Albert Einstein. Zij hebben elk op hun terrein mee gezorgd voor de onttovering die sinds de Renaissance de grenzen van het menselijk denken voortdurend verlegde. Een toevoeging van die twee eeuwen zou dit boek in een nieuwe uitgave nog interessanter maken. Maar dan wel een uitgave met een open einde, want de wetenschappelijke revolutie zal nooit stoppen. Dit werd nog het best verwoordt door Karl Popper die vanuit zijn kritisch rationalisme de aanname van absolute waarheden afwees en elke stelling zag als een hooguit werkbare hypothese.

 

Rienk Vermij, De wetenschappelijke revolutie, Uitgeverij Nieuwezijds, 2004, 128 blz.

Recensie door Dirk Verhofstadt

Print Friendly and PDF
Europa en het nieuwe nationalisme - H.W. von der Dunk

Europa en het nieuwe nationalisme - H.W. von der Dunk

Het evangelie volgens Jezus Christus - José Saramago

Het evangelie volgens Jezus Christus - José Saramago