Tussentaal, een probleem of niet? - Vince Liégeois

Tussentaal, een probleem of niet? - Vince Liégeois

De afgelopen weken kwam taal, meer bepaald het concept “tussentaal”, geregeld in het politiek-gerelateerde nieuws terecht. Daarvoor waren verschillende redenen; de N-VA die zowel op school als in verscheidene media meer belang wil hechten aan de Nederlandse taal bijvoorbeeld. Het stokpaardje was daarbij dat “op de VRT te veel tussentaal gesproken wordt”, wat in menig programma voor de nodige komische noot zorgde (zie bijvoorbeeld de spot van De Ideale Wereld: “Hier spreekt men geen tussentaal”, URL: << https://www.youtube.com/watch?v=ez7H_9L2REw >>). Maar in hoeverre wordt er effectief te veel tussentaal gesproken op de VRT en in hoeverre is dat, zeker m.b.t. ons ideologisch kader, ook echt een probleem?

Wat is tussentaal?

Tussentaal definiëren is geen gemakkelijke opdracht, daar de definitie van tussentaal afhankelijk is van wat we exact onder “dialect” en “standaard” verstaan en daardoor ook afhankelijk is van de sociolinguïstische situatie in verschillende gebieden. Als algemene definitie zouden we kunnen stellen dat tussentaal zich op vormelijk vlak tussen de dialecten en de standaardtaal bevindt. Dit is alweer een zeer vage definitie, want wat wijzelf als een dialect zien hangt ook af van wat wij in ons alledaagse leven als de norm ervaren: voor iemand uit Antwerpen zal een Oost-Vlaams of West-Vlaams persoon sneller dialect lijken te spreken dat hem- of haarzelf of iemand uit de directe vriendengroep. Dit maakt dat terwijl wij zelf denken tussentaal en misschien zelfs standaardtaal te spreken, we in werkelijkheid vaak dialect praten.

Mochten we tussentaal m.b.t. het Vlaams/Nederlands iets exacter willen definiëren, zouden we kunnen stellen dat iemand die tussentaal spreekt zich baseert op de Nederlandse standaardtaal, maar dit wel doet met de nodige interferenties uit de gesproken omgangsstaal of zijn of haar dialect. Een bekend voorbeeld is de aan het + infinitief constructie (“Bart is aan het werken”), die door velen niet als een gestandaardiseerde constructie wordt beschouwd. Een ander voorbeeld, voor een persoon uit Antwerpen, is het gebruik van wa en da (met eventueel een “antwerpsere” uitspraak van de /a/) in een voor de rest op de standaardtaal gebaseerd discours.

Bestaat tussentaal enkel in de Nederlandse taal?

Neen. Het politieke debat lijkt vaak te vergeten dat taal – waarmee we taal als empirisch gegeven in de werkelijkheid bedoelen – inherent variabel is; door de tijd (diachroon), in verschillende gebieden (diatopisch), verschillende situaties (diafasisch), etc.. Ook het Frans, Engels, Duits en Italiaans kennen bijvoorbeeld een gelijkaardige situatie. Merk ook op dat sommige landen hier absoluut geen specifiek beleid voor voeren. Kijk bijvoorbeeld naar het Engels, dat geen standaard kent maar desondanks wel haar aanzien behoudt en wat weinig tot geen problemen oplevert m.b.t. de verstaanbaarheid tussen sprekers uit verschillende landen. Verschillende landen (bijvoorbeeld Zwitserland en Duitsland) hanteren soms ook een verschillend beleid voor dezelfde taal, zonder dat dit al te grote problemen oplevert.

Een belangrijke vraag, zeker binnen de taalkunde, is hoe men het taalgebruik en taalrepertoire van een bepaalde groep moet organiseren of definiëren. Binnen de Italiaanse sociolinguïstiek bestaan er bijvoorbeeld zeer veel studies en ontelbare termen waarmee men poogt zulke fenomenen te beschrijven. We bemerkten reeds dat wat tussentaal is afhangt van wat we als “dialect” en “standaardtaal” beschouwen, maar het is ook zeer onduidelijk in hoeverre “tussentaal” iets anders is dan gesproken taal of omgangstaal. Merk in dat opzicht ook op dat gesproken taal van nature anders is dan de geschreven standaardtaal (ook omdat de overgang van taal vanuit onze hersenen – competence – naar het uiteindelijke resultaat – performance – niet altijd even vlot verloopt), en bijvoorbeeld meer “fouten” of “onduidelijkheden” bevat.

In meer generische studies spreekt men daarom ook van “restandaardisatie” (Eng. restandardisation). Daar taal van nature verandert zal ook de standaardtaal onvermijdelijk veranderen, of deze nu gecodificeerd is of niet (codificatie en normalisatie vertragen normaal gezien wel het tempo waarop dit gebeurt). Hier zijn verschillende redenen voor; vaak omdat taal (1) “eenvoudiger” wordt. Kijk bijvoorbeeld naar het Nederlands, dat vandaag de dag geen naamvallen of conjunctief meer kent (Cf. optimalisation theory en normative linguistics). Of omdat we (2) invloeden krijgen uit andere talen – vandaag de dag het Engels, vroeger het Frans –, (3) de samenleving verandert (nieuwe technologieën, etc.),….

In dat opzicht kunnen we ook stellen dat, met betrekking tot de toekomstige ontwikkeling van het Nederlands, we in de tussentaal nu al zekere elementen terugvinden van de toekomstige standaardtaal, hetzij door de eerder vermelde simplificatie, hetzij door de invloed van het Engels. De tussentaal zal daarbij tot een soort neostandaard uitgroeien (min of meer de gesproken standaard), die – als we de huidige trend in het codificeren en normaliseren van de Nederlandse taal volgen – uiteindelijk ook zal uitgroeien tot de schriftelijke standaard.

Is tussentaal slecht?

Neen. Er bestaan van nature noch slechte noch goede, noch mooie noch lelijke talen. De belangrijkste functie die taal heeft is het tot stand brengen van menselijke communicatie – we maken hierbij een onderscheid tussen menselijk en dierlijke communicatie, waar we echter niet dieper op in zullen gaan – en tussentaal veroorzaakt in dat opzicht geen probleem. Men zou zelfs kunnen beargumenteren dat tussentaal m.b.t. de idee van “begrepen” worden in enige contexten zelfs efficiënter is dan de standaardtaal, daar ze misschien beter begrepen wordt door oudere sprekers die meer naar het dialect neigen.

Merk in dat opzicht ook op dat het debat over het Nederlands geen functioneel debat is, maar vooral een cultureel debat, over het aanzien van de taal. Ongeacht de vorm waarin het Nederlands of Vlaams vandaag voorkomen zijn ze als taal functioneel. Mensen die het Nederlands als moedertaal hebben ondervinden zeer weinig problemen als het aankomt op begrepen worden, zeker in vergelijking met gebieden als (zij het vooral vroeger) Zuid-Italië.

Standaardtaal dient vooral ook neutraal te zijn. Daarom dat we standaardtaal voorkeur geven op dialecten in bepaalde contexten zodat geen van de deelnemers aan het gesprek zich benadeeld of gediscrimineerd voelen. Met betrekking tot het Vlaams taalrepertoire moeten we ons echter de vraag durven stellen in hoeverre dat echt een probleem is. Wanneer we bijvoorbeeld naar een meer mathematische toepassing van de taalkunde kijken, zien we dat het West-Vlaams en Limburgs niet zo heel ver uiteen liggen. Kan een Limburger daarom West-Vlaams verstaan? Nee, niet noodzakelijk. Maar wel sowieso een West-Vlaming die tussentaal spreekt.

Merk daarbij zeker op dat die neutraliteit ook zorgt dat de standaardtaal in een aantal contexten niet echt bruikbaar is, wegens te neutraal geconnoteerd. Een mop die we in de standaardtaal vertellen, zal vaak veel minder effectief hebben (of zelfs raar overkomen), dan een mop die we in de tussentaal of het dialect vertellen. Zo ook betrekkelijk het uitdrukken van emoties: men zou vanuit een neurolinguïstisch (de neurolinguïstiek bestudeert het ontstaan en verwerken van taal in de hersenen) en neuropsychologisch perspectief kunnen stellen dat standaardtaal automatisch minder geschikt is om directe emoties (vloeken, lachen, vreugde) – vaak metaforisch taalgebruik genoemd – uit te drukken. Dit toont weeral de functie die tussentaal heeft in onze samenleving en waarom ze zo belangrijk is.

We herinneren ons allemaal Jan Jambon en zijn uitspraak “Da gade gij ni bepalen”, of Bart De Wever met “Zet die ploat af!”. Deze uitspraken werden ook tot onderwerp van spot gemaakt in de eerder vermelde sketch van De Ideale Wereld en lijken ook pijnlijk voor het standpunt van de N-VA. Maar het zijn juist de dialecten of de tussentaal die ervoor zorgen dat men deze uitspraken kracht bij kan zetten, daar ze in de standaardtaal een volledig ander effect hadden gehad, wat N-VA m.b.t. haar standpunt ook heel vaak vergeet. Een ander voorbeeld is Geert Bourgeois en zijn haast foutloos gebruik van de Nederlandse standaardtaal. Voor hem en zijn stijl is de standaardtaal het perfecte medium, wat men ook zeer duidelijk ziet aan het gebruik van deze. Echter, het gevolg hiervan is dat hij soms ook te houterig en te weinig “naturel” overkomt, deels door dit overmatig gebruik van het AN.

De enige situatie waarin tussentaal echt een negatief of onwenselijk gegeven wordt, is als de tussentaal ook in formeel schriftelijke taal gebruikt wordt, wat vaak zorgt voor een complexere en minder duidelijke zinsbouw – bv. overmatig gebruik van partikelwoorden (dus, bijgevolg, daarom, toch, toch wel,…) – en eventueel ook problemen bij de ontvanger oplevert, die de tekst minder efficiënt of niet afdoende kan consumeren.

Dit laatste kan zeker problematisch zijn wanneer het gaat over tekstvormen zoals sollicitatiebrieven of academische proefwerken. Mijns inziens moet hier echter niet de focus op het orale taalgebruik liggen (hetzij written-based – dat heet, met behulp van een vooraf gemaakte schriftelijke tekst –, hetzij oral-based), maar op het onderwijs over taal en de schrijf- en leesvaardigheid die daarmee geoefend wordt en waar op dit moment ook meer op ingezet moet worden.

Spreekt men te veel tussentaal op de VRT?

Alweer een vraag die moeilijk te beantwoorden is. Zoals in de voorgaande secties gezegd, hangt de vorm van taal ook af van de situatie waarin we ons bevinden, wat taal tot een diafasisch gegeven maakt. De functie/vorm van taal in een soap of lachprogramma is daarom ook verschillend van die in een journaal of weerbericht.

In het Vlaams regeerakkoord wordt daarom ook duidelijk over nieuws- en duidingsprogramma’s gesproken – het journaal, het weerbericht, Panorama, Terzake, documentaires, etc.. In deze programma’s ligt de meest logische functie en ook het grootst belang van standaardtaal: neutraal zijn en door iedereen begrepen worden. Het is echter onduidelijk wat bedoeld wordt met “te veel tussentaal” in deze programma’s. Op het bekende kattenpis-fragment met Jan Becaus een aantal jaar geleden na, lijkt het moeilijk om aan voorbeelden te denken. Studies hierover ontbreken bovendien.

Daarenboven worden mensen als Wim De Vilder, Martin Tanghe en Frank Deboosere ook vaak geprezen om hun beheersing van de standaardtaal. Bepaalde elementen uit de tussentaal/gesproken taal kunnen natuurlijk voorkomen omwille van het eerder vermelde onderscheid tussen competence en performance

De N-VA lijkt het trouwens niet alleen over deze duidingsprogramma’s te hebben, maar ook over andere programma’s op de VRT, waarin tussentaal en dialecten wel een duidelijke functie kunnen hebben, zoals Eigen Kweek (waar dialect buiten een komische/ontspannende functie ook een zeker realisme met zich meebrengt) en Sporza (waar commentators ook onderhevig zijn aan de emoties die sport losmaakt). Dit werd min of meer expliciet gezegd door parlementslid Marius Meremans, die ook kritiek gaf op sportcommentators als Eddy Planckaert en José De Cauwer, die laatste door menig journalist en taalkunde overigens meermaals geprezen voor zijn mooi Nederlands.

De commentaar hiertegen lijkt op zijn minst exhaustive: zoals eerder gezegd is hier een duidelijke functie voor het gebruik van tussentaal – en in Eigen Kweek zelfs voor het gebruik van dialect.  De vraag moet daarom gesteld worden in hoeverre deze kritiek uitvergroot is of eerder kritiek is aan de openbare omroep dan aan de taalvaardigheid van haar werknemers.

Biedt tussentaal ook voordelen m.b.t. taal en taalverwerving?

Buiten de interessante functie die tussentaal heeft m.b.t. het uitdrukken van bepaalde emoties en gevoelens, is tussentaal ook een handig middel voor zij die het Nederlands niet machtig zijn of als tweede taal proberen te leren, zeker met het oog op migratie naar en inburgering in Vlaanderen. We hebben dat voorbeeld al aangehaald m.b.t. dialectsprekers (waarbij we vooral doelen op de oudere generaties in plattelandsgebieden), maar ook bij migranten zorgt tussentaal ervoor dat ze veel sneller het Nederlands zullen begrijpen en zullen leren spreken.

De input die migranten krijgen wanneer ze hier in Vlaanderen komen wonen komt voornamelijk van de gesproken taal; hetzij in real life, hetzij op de radio, hetzij op de televisie. Deze taal is in real life heel vaak tussentaal, vaak ook georiënteerd richting dialect. Maar het is juist deze tussentaal die ervoor zorgt – ook wanneer gebruikt op radio en televisie – dat ze sneller de taal machtig worden, daar ze vooraleer de volledige competentie over het AN te hebben, zich eerst kunnen optrekken aan de tussentaal, vooraleer door te stoten naar het AN.

Dit is zeker zo met betrekking tot wat we als “etnolecten”  zouden kunnen beschouwen: de combinatie van het AN met de oorspronkelijke taal of oorspronkelijke elementen uit de moedertaal van migranten. In Duitsland wordt dit vaak Kiezdeutsch of, zij het met een negatievere connotatie, Pidgindeutsch genoemd (merk op dat wat wij hier onder “etnolecten” verstaan noch creooltalen noch pidgins zijn). Het is makkelijk een voorstelling te maken van het soort taalgebruik dat hiermee bedoeld wordt: bijvoorbeeld het gebruik van de meisje, daar het Nederlands (op het Duits na) de enige taal is waarin het woord voor meisje onzijdig is – het lexicaal geslacht is natuurlijk vrouwelijk, maar grammatisch gesproken is meisje onzijdig omwille van het diminutiefsuffix –je. Omwille van deze reden gebruiken l2 sprekers van het Nederlands vaak de meisje i.p.v. het meisje.

Alweer zien we hier, zeker bij migranten van de tweede en soms zelfs derde generatie, dat de tussentaal of omgangstaal een handige tussenstap is betrekkelijk het verwerven van het AN: van verbasterd Nederlands (om “etnolect” niet te gebruiken, dat vaak negatief geconnoteerd wordt en meerdere betekenissen kan hebben) naar tussentaal en uiteindelijk de standaardtaal. Een te grote focus op het AN (waarbij men geen oog zou hebben voor historische veranderingen en de omgangstaal) zou echter zorgen voor het ontstaan van (i) ofwel een elitaire taal – die op zijn beurt een meritocratische samenleving bemoeilijkt – (ii) ofwel een groot zodanig onderscheid tussen gesproken en geschreven Nederlands dat het veel andere problemen met zich meebrengt, waaronder het uiteindelijke verval van het aanzien dat het Nederlands nu heeft. Dit juist omwille van de puristische invalshoek die bepaalde rechtsere politici willen inslaan om dit “aanzien” te behouden, wat op lange termijn echter averechts zal werken.

Een perfect voorbeeld daarvan is het Klassiek Latijn, ofwel het Latijn dat gebruikt werd door Cicero, Vergilius en Ovidius. Gedurende de renaissance en later het humanisme vond een zekere groep schrijvers – vaak classicisten genoemd – dat het Latijn uit de middeleeuwen veel te veel afweek van het Klassiek Latijn. Ze vonden daarom dat men moest terugkeren naar het Latijn uit de 1e eeuw v.C. en de 1e eeuw n.C.. Het gevolg van dit classicisme – misschien beter purisme te noemen – is dat het Latijn daardoor juist een dode taal werd, in plaats van te blijven voortbestaan.

Conclusie

Is het debat over “tussentaal” een storm in een glas water? In vele opzichten wel, temeer daar men een aantal wetenschappelijke waarheden vergeet; zoals het feit dat taal intrinsiek variabel is en tussentaal ook (vooral) positieve functies heeft. Tussentaal drukt vandaag de dag zoveel functies uit die de standaardtaal niet (meer) kan uitoefenen en tussentaal kan juist helpen om het Nederlands sneller en beter machtig te worden. De vraag of er te veel tussentaal is op de openbare omroep is ook moeilijk te beantwoorden en lijkt mijns inziens enkel een interessante reflectieoefening voor de VRT zelf.

Het is zeker waar, dat hameren op correctheid van taalgebruik ervoor zorgt dat de taal in zijn huidige vorm min of meer intact blijft. Maar in hoeverre is dat wenselijk/productief als onze taal sowieso zal veranderen en het aanzien van een taal niet met de vorm van die taal zelf te maken heeft. Zoals in onze laatste sectie gezegd levert het overmatig beschermen van dit aanzien of de standaardtaal in het algemeen ook vaak het omgekeerde effect op: te veel regelgeving en normalisatie leidt tot verval in aanzien en gebruik omdat de natuurlijke verandering van taal volledig vergeten wordt.

Vince Liégeois is Kernlid bij Liberales en was voorheen hoofdredacteur van ‘Neohumanisme’, voor LVSV Gent. Vince is momenteel PhD-student in Language Sciences aan de Université de Bourgogne en in Romaanse Taalkunde aan de Heinrich-Heine-Universität Düsseldorf. Vanuit die hoedanigheid probeert hij licht te scheppen op de rol van taal in de samenleving.

Print Friendly and PDF
De onzichtbare hand. Hoe markteconomieën opkomen en neergaan - Bas Van Bavel

De onzichtbare hand. Hoe markteconomieën opkomen en neergaan - Bas Van Bavel

Ahmed Aboutaleb Overal de eerste - Elisa Hermanides &amp; Ruben Koops

Ahmed Aboutaleb Overal de eerste - Elisa Hermanides & Ruben Koops