Wanhoop in de Wetstraat - Ivan De Vadder

Wanhoop in de Wetstraat - Ivan De Vadder

In zijn meest recente boek Wanhoop in de Wetstraat documenteert Ivan De Vadder op verhelderende wijze de kloof tussen de burger en de politiek. Die kloof, en het onderliggende wantrouwen staan centraal in zijn analyse, en worden beschouwd als een belangrijke oorzaak voor de evolutie waarbij kiezers weggaan van de traditionele partijen en meer en meer hun heil zoeken bij partijen die zich aan de uiteinden van het politieke spectrum bevinden. In zijn analyse merkt De Vadder op dat de fameuze ‘kloof met de burger’ nu al zo’n dertig jaar zorgt voor wanhoop in de Wetstraat. Hij legt verschillende pijnpunten bloot en illustreert die met vaak interessante voorbeelden.

Zoals de titel van het boek al laat vermoeden zijn we voor een hoopvolle en optimistische boodschap bij Ivan De Vadder niet aan het juiste adres. Maar los daarvan biedt hij een goed overzicht van de politieke situatie van de voorbije drie decennia. Verder lezen we in dit boek ook boeiende partijspecifieke analyses op basis van diverse onderzoeken doorheen de tijd. De Vadder gaat in zijn boek uit van de stelling dat het coronavirus kan gezien worden als de contrastvloeistof die het ongenoegen en het onbehagen bij de burger heeft blootgelegd. Met andere woorden, de coronapandemie heeft de kloof met de burger dieper gemaakt.

Tijdens de pandemie legt de overheid strenge maatregelen op met het oog op de bescherming van de gezondheid, vooral van de zwakkeren in de samenleving. In de politieke filosofie heeft men het dan over het schadebeginsel: de overheid mag onze vrijheid alleen inperken als mensen van die vrijheid gebruik zouden willen maken om anderen te schaden. De meeste burgers aanvaarden dat principe, maar niet iedereen. En zo ontstonden protestbewegingen naar aanleiding van het coronabeleid. Deze protesten ontstaan vanuit een negatief vrijheidsbegrip, waarbij mensen ervan uitgaan dat ze als individu rechten hebben, en dat niemand de legitimiteit heeft om deze ook maar enigszins te beperken. Deze interpretatie, de vrijheid om zonder enige overheidsbemoeienis te doen wat je wil, heeft de afgelopen eeuw mede dankzij de Koude Oorlog tegen het communisme de overhand gehaald. Tevens opvallend is dat deze insteek vaak verdedigd wordt door conservatieve en radicaal-rechtse politici, die zich steeds meer opwerpen als de enige betrouwbare verdedigers van de vrijheid.

Voorts stelt De Vadder vast dat het coronavirus tevens de contrastvloeistof is geworden die de pijnpunten in onze gezondheidszorg heeft blootgelegd. De organisatie van onze gezondheidszorg is bijzonder complex, met negen bevoegde regeringsleden, en de coronapandemie leidde ertoe dat een gebrek aan coördinatie tussen de verschillende niveaus pijnlijk werd blootgelegd. Die overmatige complexiteit en het gebrek aan coördinatie beperkt zich jammer genoeg niet tot de gezondheidszorg. Onze complexe staatsstructuur heeft onder meer ook geleid tot een gebrek aan transparantie en staat efficiënt bestuur vaak in de weg. Na zes staatshervormingen werd het stilaan een onontwarbaar kluwen met bevoegdheden verspreid over verschillende niveaus. Bovendien is er geen hiërarchische verhouding tussen de deelstaten onderling of tussen de deelstaten en de federale staat, wat bij problemen onvermijdelijk leidt tot onenigheden. Bij verschillende dossiers resulteerde dit in conflicten tussen de verschillende niveaus. Om mogelijke belangenconflicten tussen de federale en deelstaatregeringen te ontmijnen werd het Overlegcomité opgericht, en in coronatijden werd dit nieuw leven ingeblazen.

De kloof tussen de burger en de politiek werd voor het eerst politiek zichtbaar bij de verkiezingen van november 1991, de zogenaamde Zwarte Zondag. Vanaf dan beginnen zowel de media als politici massaal te praten over de kloof. De kloof bleek — ondanks de vele pogingen de voorbije decennia — niet zomaar te dichten, noch in werkelijkheid, noch in het politieke discours. Stilaan is een hele lijst met voorgestelde maatregelen afgevinkt, maar het vertrouwen van de burger in de politiek is niet versterkt, integendeel. De massa’s hervormingsvoorstellen hebben hun doel gemist. Dikwijls ging het — aldus De Vadder — eerder om een vorm van symptoombestrijding, dan om het wegnemen van de oorzaak. De oplossingen vertrekken vaak vanuit het idee dat eenvoudige ingrepen in de kieswetgeving en de reglementering van de volksvertegenwoordigers de kloof met burger kunnen dichten.

Bovendien is het zo dat de maatregelen van de afgelopen dertig jaar hoofdzakelijk gekenmerkt werden door een rationele aanpak. Wat dit betreft verwijst De Vadder naar onderzoek van Drew Westen, professor in de psychologie en o.a. auteur van het boek The Political Brain. In dat boek poneert Westen dat het ‘politieke brein’ een emotioneel brein is, en dat rationele voorstellen alleen niet volstaan om de kloof met de burger te dichten. Kiezers zouden, aldus Westen, stemmen op de kandidaat die de juiste gevoelens oproept. Vanuit deze bevindingen wijst De Vadder doorheen zijn boek meermaals op het belang van aandacht schenken aan ‘emotionele’ argumenten.

In Wanhoop in de Wetstraat passeren een hele reeks maatregelen en (hervormings)voorstellen van de voorbije dertig jaar de revue. Ingaan op elk van deze zaken zou ons te ver leiden, dus ik licht er ter illustratie een aantal uit. Een eerste, opvallende maatregel was het vastleggen van het cordon sanitaire rond de extreem- rechtse partij Vlaams Blok. Vervolgens, een aantal jaren later, is het de Witte Mars die een bewustwording op gang brengt bij de politiek. Tal van voorstellen worden geformuleerd. Zo zijn er maatregelen die o.a. te maken hebben met de deontologie en de integriteit van politici, het versterken van de directe democratie, etc. Bij dit alles merkt De Vadder op dat er helaas ook soms sprake is van doorzichtige pogingen om de eigen partij te laten groeien, wat uiteraard niet bevorderlijk is voor het herstellen van het vertrouwen van de burger in de politiek.

In De Vadders boek wordt tevens uitgebreid ingegaan op de prominente rol van de partijvoorzitters. De auteur beschouwt particratie als één van de grootste hindernissen in alle pogingen om de kloof met de burger te dichten. De goedbedoelde inspanningen om via regeerakkoorden het systeem aan te passen vallen in het niets bij de praktijken van de particratie, aldus De Vadder. De particratie versterkt het beeld dat het land geleid wordt door een handvol politici die overigens niet allemaal verkozen zijn, nooit allemaal samen debatteren over hetzelfde onderwerp, en elkaar geregeld bestoken met venijnige opmerkingen. Daarnaast stelt De Vadder dat ze geregeld de werking domineren van de regeringen waaraan hun partijen deelnemen, en ook de tergend lange onderhandelingen waarbij de partijvoorzitters vaak de eerste viool spelen versterken het wantrouwen.

Een ander heikel punt waar uitgebreid wordt op ingegaan is de overvloedige subsidiëring van de politieke partijen door de overheid en dus ook door de belastingbetaler. Momenteel hebben we een zeer genereus systeem waarbij de overheid ‘investeert’ in haar politieke partijen. In 2020 bestond 78.8% van de Belgische partijinkomsten uit overheidssubsidies. En bovendien herinnert iedereen zich allicht ook nog wel een aantal corruptieschandalen waarbij geld werd versast naar de partijkas. Partijen en hun financiële middelen, het blijft een netelige kwestie. Als het om geld gaat worden overigens niet alleen de partijen, maar ook (individuele) politici nauwkeurig in de gaten gehouden. Het verwijt ‘zakkenvuller’ is helaas nooit ver weg. Tegenwoordig is er echter wel een transparante publicatie van het loon van de parlementsleden en er zijn bijvoorbeeld ook partijen die ooit zelf de vergoedingen van hun mandatarissen hebben aangepast, of ze legden strengere cumulregels op. Verder werd o.a. ook de regel voor de uittredingsvergoedingen aangepast, en de pensioenleeftijd verhoogd.

Hervormingsvoorstellen of maatregelen zoals de inperking van de lonen van politici, het snoeien in het politiek personeel, of het afschaffen van de senaat ogen uiteraard sympathiek en we mogen het nut en de relevantie ervan absoluut niet minimaliseren, maar uiteindelijk blijven het grotendeels wel symbolische daden, waar je niet onmiddellijk een begroting mee op orde krijgt. Om werkelijk iets te veranderen zullen er ook andere maatregelen moeten genomen worden, zaken die in het boek van De Vadder relatief weinig aan bod komen, en dan denk ik bijvoorbeeld aan ingrepen in de fiscaliteit, de pensioenen en de arbeidsmarkt. Er zijn namelijk inspanningen nodig om te komen tot houdbare systemen, want enkel zo kunnen structurele veranderingen plaatsvinden. Dergelijke zaken die essentieel zijn voor onze sociaal-economische welvaart zijn mijns inziens tevens cruciaal voor de geloofwaardigheid van de politiek.

Verder geeft De Vadder in zijn boek ook nog een aantal andere interessante zaken mee, zoals bijvoorbeeld het feit dat onderzoek uitwijst dat kiezers bewust voor partijen stemmen die radicaler zijn dan zichzelf. De gemiddelde kiezer bevindt zich in het politieke centrum, maar om de partijen zijn mening kenbaar te maken gaat die kiezer — uit anticipatie op het compromis dat gevonden moet worden — extremer stemmen (directional voting). Uit de verschillende (deel)analyses concludeert De Vadder — opnieuw met opvallend weinig optimisme — dat er op dit moment geen enkele partij klaarstaat om de kiezer hoop te geven, de hoop die nodig is om het onbehagen te kunnen wegnemen. Hij stelt vast dat het ongenoegen intussen endemisch geworden is, en als dusdanig is gaan behoren tot de essentie van onze democratie.

De Vadder stelt dat het nu wel tijd wordt voor nieuwe recepten en frisse ideeën. Hij formuleert hierbij een aantal voorstellen, hoewel die eerder algemeen blijven en niet steeds even concreet uitgewerkt worden. Hoe dan ook, het is intussen wel duidelijk dat er geen pasklare oplossingen zijn. Er zijn geen eenvoudige ingrepen die het vertrouwen in de politiek meteen kunnen herstellen, en dat is ook een boodschap die duidelijk blijkt uit het boek.

In zijn epiloog verwijst De Vadder naar het boek Machiavelli’s lef van Tinneke Beeckman, waarin zij een aantal richtlijnen distilleert voor een ‘eerlijke’ politicus. De Vadder deelt uit Beeckmans boek een lijst met advies uit de zestiende eeuw. Heel wat van die richtlijnen zijn (of lijken) zeer voor de hand liggend en zijn zeker niet enkel relevant voor politici, maar voor elk van ons. Sommige, zoals ‘breek tijdig uit je inertie, want de wereld verandert voortdurend’ en ‘denk op langere termijn, niet alleen in het heden: de effecten van je handelen kunnen ook pas later aan het licht komen’ zijn bijzonder actueel en relevant.

Enkele relatief eenvoudige en voor de hand liggende zaken, die misschien in het boek te weinig geëxpliciteerd en uitgewerkt worden, zouden mijns inziens wel degelijk een verschil kunnen maken. Als politici eerlijk, en bovendien klaar en duidelijk zouden aangeven dat er niet voor alles een kant en klare oplossing is zou dat veel ontgoochelde en misnoegde kiezers kunnen schelen. Politici zijn daarenboven nogal snel geneigd mee te gaan in de waan van de dag, maar zouden zich eerder moeten focussen op hun kerntaken, en het lef moeten hebben om een stevig onderbouwde langetermijnvisie te ontwikkelen, ook al levert hen dat op korte termijn geen electorale winst of populariteit op.

Vooralsnog blijft het, aldus De Vadder, wachten tot de volgende politicus of politica opstaat om de wanhoop om te zetten in hoop. En ik veronderstel dat iedereen er intussen van overtuigd zal zijn dat dit absoluut geen eenvoudige opdracht wordt.

 

Recensie door Miranda Schoonacker.

Ivan De Vadder, Wanhoop in de Wetstraat, Ertsberg, 2022

Print Friendly and PDF
Februari 1933 – Uwe Wittstock

Februari 1933 – Uwe Wittstock

Het begin van alles – David Graeber en David Wengrow

Het begin van alles – David Graeber en David Wengrow