Progressive capitalism - David Sainsbury

Progressive capitalism - David Sainsbury

We zijn nu vijf jaar na de ineenstorting van de financiële markten, met het faillissement van Lehman Brothers als triest dieptepunt. Nog altijd vragen velen zich af hoe het nu verder moet. Progressive Capitalism van David Sainsbury kan misschien een begin van een antwoord inhouden, door, vreemd genoeg, terug te grijpen naar de inzichten van een minder bekende econoom uit het begin van de negentiende eeuw. David Sainsbury is niet de eerste de beste. Gedurende jaren stond hij mee aan het hoofd van Sainsbury’s, één van de grootste warenhuisketens van Groot-Brittannië. Later was hij acht jaar staatssecretaris van Wetenschapsbeleid en Innovatie onder Tony Blair. Een man dus die bij uitstek geschikt is om een interessant licht te laten schijnen op de verhouding tussen politiek en economie.

In Progressive Capitalism uit hij harde kritiek op het neoliberalisme. In tegenstelling tot wat het voorhield, heeft het neoliberalisme niet geleid tot een hogere groei. De ongelijkheid tussen arm en rijk is wel enorm gestegen, doordat de welvaart flink verschoven is naar een zeer kleine groep van superrijken die deze rijkdom niet verdient (dit zijn de woorden van de auteur zelf). Het neoliberalisme heeft niet gezorgd voor welvaartscreatie. Het heeft alleen geleid tot een welvaartsconcentratie. Het neoliberalisme schat ook de rol van de overheid in de economie verkeerd in. Volgens het neoliberale dogma moet de overheid zich totaal niet met de economie moeien. Sainsbury is het hier niet mee eens. Hij stelt immers vast dat de hoofdzetels en de belangrijke kenniscentra van ondernemingen die over de hele wereld bedrijvig zijn, geconcentreerd zijn in enkele landen of regio’s. De reden hiervoor is dat er in die landen of regio’s een heel reservoir aan talent en andere middelen voorhanden is dat door de ondernemingen nuttig aan het werk kan worden gezet en waar die jarenlang grote voordelen uit kunnen halen. Overheden kunnen deze clustervorming gunstig beïnvloeden door gunstige randvoorwaarden te scheppen.

Daarnaast is het niet voldoende dat de overheid allerhande economische beperkingen opheft. Voor een goed functionerende economie is het vitaal dat de overheid eveneens maatregelen neemt en handhaaft die de concurrentie bevorderen. Zo zijn er competente en doortastende toezichthouders nodig om te vermijden dat een opengebroken markt zou verdwijnen omdat enkele dominant geworden spelers de koek weer onder elkaar aan het verdelen zijn. Ook is de overheid als enige in staat om een miskenning van individuele eigendomsrechten adequaat te beteugelen. Zelf geeft David Sainsbury toe dat hij zich als beleidsmaker te veel heeft laten meeslepen in het neoliberaal verhaal. Toen hij als staatssecretaris aantrad in 1998, was hij er rotsvast van overtuigd dat de beleidslijnen die door Labour in de jaren daarvoor in de oppositie waren uitgedokterd zouden zorgen voor meer welvaart en voor een meer rechtvaardige samenleving.

Hij is zich pas gaandeweg gaan realiseren dat die politiek een doorslagje was van de dominante neoliberale stroming. Een vijandig overnamebod op Sainsbury’s in 2007 droeg tot dit besef bij. Dat bod was er helemaal niet op gericht om de warenhuizen beter te doen werken. Het ging er eerder om het vastgoed uit de warenhuisketen te halen en dat te gelde te maken. Een geval dus van loutere verschuiving van welvaart, zonder echte toegevoegde waarde. Het ligt echter helemaal niet in de bedoeling van David Sainsbury om het kapitalisme als economisch systeem te verketteren. Hij blijft het kapitalisme verdedigen. Wel komt het erop aan om de tekortkomingen die zich de afgelopen jaren gemanifesteerd hebben te verhelpen. Er zijn een aantal economische hervormingen nodig. Daarvoor baseert hij zich op het werk van de Duits-Amerikaanse econoom Friedrich List (1789-1846), vooral op diens The National System of Political Economy.

Aan landen die een economische achterstand hebben opgelopen en die deze achterstand willen inlopen, geeft Friedrich List de raad om hun beginnende industrieën gedurende een zekere tijd te beschermen. Tijdens die periode kan een land de invoer van gelijkaardige producten of diensten aan banden leggen. Tegelijkertijd moet men de nodige capaciteit opbouwen om steeds betere producten of diensten af te leveren. Wanneer men voldoende bekwaamheid heeft verworven om producten of diensten van goede kwaliteit af te leveren, kan men die producten en diensten beginnen exporteren en kan men eveneens de importbeperkingen opheffen. De producten en diensten kunnen voortaan aan de vrije wereldhandel worden toevertrouwd.

Om deze economische ontwikkeling in goede banen te leiden, is een belangrijke rol voor de overheid weggelegd. De overheid moet niet alleen bepalen voor welke producten of diensten een invoerbeperking zou gelden. De overheid moet eveneens alle betrokken actoren samenbrengen en hun acties voor kwaliteitsverbetering en productiviteitsstijging op elkaar afstemmen. Op die wijze weet de overheid de kennis en kunde die al in het land voorradig is vruchtbaar aan te boren en steeds verder te ontwikkelen. Met het volgende citaat van Friedrich List dat dit inzicht tot uitdrukking brengt, begint Sainsbury zijn boek Progressive Capitalism: “The present state of the nations is the result of the accumulation of all discoveries, inventions, improvements, perfections and exertions of all generations which have lived before us: they form the mental capital of the present human race, and every separate nation is productive only in the proportion in which it has known how to appropriate these attainments of former generations and to increase them by its own acquirements.”

Sainsbury betoogt dat deze economische politiek het Verenigd Koninkrijk, de Verenigde Staten, Japan, Zuid-Korea en Taiwan gebracht heeft tot hun huidige hoge welvaartspeil. Een gelijkaardig economisch beleid wordt nu door China gevolgd.  Sainsbury  is dan ook een tegenstander van de zogenoemde Washington Consensus. Deze economische doctrine, die duidelijk de sporen van het neoliberalisme droeg, gaf op het einde van de jaren negentig aan ontwikkelingslanden het advies om hun markt zo snel mogelijk open te stellen voor concurrentie vanuit het buitenland. De vrije markt zou wel alle economische problemen oplossen. Het succesrecept om ontwikkelingslanden tot volle economische wasdom te brengen, zou dus echter anders luiden. Ze zouden eerst vrijgesteld moeten worden van buitenlandse concurrentie voor die economische activiteiten die ze wensen te ontplooien en die ook echt een kans maken om buiten de landsgrenzen aftrek te vinden. Zodra die activiteiten op punt staan, moeten ze de buitenlandse concurrentie wel aankunnen. 

Van hun kant zouden de ontwikkelde landen beter een gelijkaardig model van economische ontwikkeling huldigen. Onderwijs, wetenschappelijk onderzoek en bedrijfsleven zouden meer met elkaar moeten samenwerken, waarbij kennis beter zou worden uitgewisseld. Daarbij is het de taak van de overheid om alles in goede banen te leiden. Zo kunnen er nieuwe producten en diensten op de wereldmarkt worden aangeboden en kunnen er nieuwe processen en productiemethoden worden aangewend om bestaande producten en diensten efficiënter te vervaardigen. Zo kan er een ‘race to the bottom’, waarbij de kosten en dus ook de loonkosten voortdurend naar beneden moeten, worden vermeden.  Terzelfdertijd kan er een ware ‘race to the top’ worden ontketend, waarbij steeds meer toegevoegde waarde kan worden gecreëerd die toelaat om hoge lonen te kunnen blijven betalen.

Overigens is ‘the Race to the Top’ niet alleen de titel van een hoofdstuk uit Progressive Capitalism. Het is eveneens de titel van een rapport die David Sainsbury in 2007 had geschreven. Hij was toen al geen staatssecretaris meer, maar hij had nog van Gordon Brown de opdracht gekregen om een blauwdruk voor het toekomstig innovatiebeleid van het Verenigd Koninkrijk uit te schrijven. Daarin pleitte hij al voor een verregaande samenwerking tussen onderwijs, wetenschappelijk onderzoek en bedrijfsleven, met een coördinerende rol voor de regering. Hoewel Gordon Brown het rapport gunstig onthaalde, werd er weinig concreet gevolg aan gegeven. Volgens Sainsbury zou dit te wijten zijn aan het feit dat diegenen die verdere uitvoering aan zijn rapport hadden moeten geven te veel vasthielden aan hun neoliberale ideeën.  

Bij het uitstippelen van hun beleid moeten de ontwikkelde landen er zich goed rekenschap van geven welk soort van markteconomie er in hun land aanwezig is. Enerzijds is er de vrije markteconomie die vooral in de Angelsaksische landen, met name het Verenigd Koninkrijk, de Verenigde Staten, Australië en Canada, prominent is. Anderzijds is er de gecoördineerde markteconomie die vooral op het Europees continent, waaronder België en Duitsland, te vinden is. Zoals het woord al laat uitschijnen, speelt in een vrije markteconomie de vrije markt de hoofdrol. Dit betekent onder meer dat de financiële markten de belangrijkste financieringsbron voor de bedrijven zijn, dat de aandeelhouder de focus van de bedrijven moet zijn, dat werknemers makkelijk van bedrijf veranderen en daarom vooral algemene vaardigheden nodig hebben om in steeds wisselende bedrijfscontexten te kunnen werken en dat de meest voorkomende vorm van innovatie de ‘radicale innovatie’ is, waarbij er wordt gemikt op doorbraken in de vorm van totaal nieuwe producten of belangrijke wijzigingen aan productieprocessen.  

Daarentegen is in een gecoördineerde markteconomie de markt ook wel belangrijk, maar stemmen ondernemingen ook buiten de markt hun gedrag op elkaar af, bijvoorbeeld via ondernemersorganisaties of via overleg met de vakbonden en/of de overheid. Een gecoördineerde markteconomie houdt onder meer in dat de banken de belangrijkste financieringsbron voor de bedrijven zijn, dat ondernemingen niet alleen rekening houden met de belangen van de aandeelhouders maar ook met die van andere belanghebbenden zoals de werknemers, de leveranciers en de klanten (‘stakeholders’), dat werknemers vooral binnen dezelfde sector werkzaam zijn en daarom behoefte hebben aan sectorspecifieke vaardigheden en dat de meest voorkomende vorm van innovatie de ‘incrementele innovatie’ is, waarbij voortdurend en stapsgewijs geschaafd wordt aan de kwaliteit van de bestaande producten en aan de efficiëntie van de bestaande productieprocessen.

Waarom is het onderscheid tussen vrije markteconomieën en gecoördineerde markteconomieën zo belangrijk? Omdat ze elk een specifiek beleid vereisen. Het heeft geen pas om elementen uit beide economische types te plukken en die samen te smelten in één politiek. De wijze waarop het onderwijs en de beroepsopleiding georganiseerd worden en de manier waarop de overheid innovatie wil bevorderen moeten aangepast zijn aan de eigen aard van de aanwezige markteconomie. Zo is de Duitse wijze van beroepsopleiding, waar leerjongens vooral sectorspecifieke vaardigheden verwerven door tijdens de opleiding veel in bedrijven te werken, misschien een navolgenswaardig voorbeeld voor België, omdat België net als Duitsland een gecoördineerde markteconomie is. Voor het Verenigd Koninkrijk kan Duitsland echter niet als voorbeeld dienen, omdat het Verenigd Koninkrijk een vrije markteconomie is. In het verlengde hiervan zou men zich de vraag kunnen stellen naar het nut van de op stapel staande onderwijshervorming in Vlaanderen.

Die wil de algemene vaardigheden bij de leerlingen van het middelbaar onderwijs aanwakkeren, terwijl het voor de sterkte van de Vlaamse en de Belgische economie vooral op sectorspecifieke vaardigheden zou aankomen. In dit verhaal heeft de sociale zekerheid eveneens een belangrijke rol te vervullen. Wat vandaag een zeer winstgevende activiteit is, kan dat morgen al niet meer zijn. Wat vandaag een bloeiende onderneming is, kan de volgende dag al niet meer bestaan. De bekende ‘creatieve destructie’ van Joseph Schumpeter. Daarom is er een grote nood aan een vangnet die ervoor kan zorgen dat mensen over een inkomen kunnen blijven beschikken terwijl ze zich moeten heroriënteren naar een nieuwe job.

Al bij al is de boodschap van David Sainsbury optimistisch te noemen. De globalisering is een feit te noemen. Het heeft geen zin om hier de kop in het zand te steken. Het is beter om de kansen te benutten die de globalisering biedt. Dit vereist wel hard werk en een bestendig nadenken over en werken aan de sterktes en de zwaktes van de eigen economie, maar landen kunnen nog altijd hun economisch lot in eigen handen houden door die sectoren uit te pikken waarin er kan worden uitgeblonken. Hierbij is de taak voor de overheid, als facilitator en coördinator, niet onbelangrijk te noemen. Daarvoor is vereist dat de overheid degelijker presteert. In dit verband merkt Sainsbury op dat zelfs de Britse administratie, die toch als één van de betere wordt aangemerkt,  deze nieuwe opdracht niet aankan. De inhoud van beleidsdocumenten blijft beperkt tot het beschrijven van wat er moet worden gedaan om de intenties van de bevoegde minister tot uitvoering te brengen. Echt objectief vaststellen wat de werkelijke staat van de economie is en welke hervormingen aangewezen zijn om het economisch potentieel te versterken, is er nog niet bij.

Een kanttekening die bij Progressive Capitalism kan worden geplaatst, is in hoeverre er toch al niet sprake is van een bepaald soort van kapitalisme die mondiaal de norm aan het worden is. Door de financiële markten wordt toch de visie gepropageerd dat bedrijven ten dienste staan van de aandeelhouders en dus aandeelhouderswaarde dienen te creëren. Bijgevolg moet de vraag worden gesteld of niet alle economieën toch niet aan het evolueren zijn in de richting van een vrije markteconomie. De mate waarin de overheid, bijvoorbeeld via overleg met ondernemersorganisaties, in de toekomst aan de knoppen kan blijven draaien om de economie in de gewenste richting te duwen, valt nog te bezien. Desalniettemin is Progressive Capitalism aanbevolen lectuur voor wie een nieuw fris geluid wil horen in het huidige economische debat, zelfs al bouwt het boek verder op de denkbeelden van een econoom die al meer dan anderhalve eeuw geleden het tijdelijke voor het eeuwige heeft verwisseld.

 

David Sainsbury, Progressive Capitalism. How to achieve economic growth, liberty and social justice, Biteback Publishing, Londen, 2013, 281 blz.

Recensie door Lieven Monserez

lieven.monserez@telenet.be

Print Friendly and PDF
Vrijzinnig humanisme in tijden van globale opwarming - Albert Comhaire

Vrijzinnig humanisme in tijden van globale opwarming - Albert Comhaire

Democratie en terreur - Frank Buijs

Democratie en terreur - Frank Buijs