We aaien ze, we haten ze, we eten ze - Hal Herzog

We aaien ze, we haten ze, we eten ze - Hal Herzog

Het uitbreiden van de morele kring of beter gezegd, de toenemende bekommernis van de mens om anderen is een eeuwenoud proces dat vooral in de voorbije 250 jaar aan kracht toenam en dat na de verschrikkingen van de Tweede Wereldoorlog een enorme impuls kreeg. In de Griekse polis werden alleen de mannelijke vrije burgers als gelijken beschouwd en binnen de geopenbaarde godsdiensten beperkte de liefde voor de ander zich tot de ‘naaste’. De man stond boven de vrouw en slaven hadden geen enkel recht. Pas in de loop van de 19de eeuw werden wetten aangenomen om de slavernij af te schaffen. Vrouwen kregen in de meeste landen pas in de 20ste eeuw stemrecht en een groter recht op zelfbeschikking. De voorbije decennia wordt meer aandacht besteed aan het vrijwaren van de draagkracht van de aarde in het belang van de toekomstige generaties. En sinds enkele jaren wordt steeds nadrukkelijker gepleit voor het opnemen van andere levende wezens, in het bijzonder van hogere diersoorten, binnen onze morele kring. Filosofen als Peter Singer en Tom Regan hameren op het toekennen van rechten aan dieren, en ook in onze contreien zijn er steeds meer filosofen die dierenrechten verdedigen zoals Johan Braeckman en Paul Cliteur.

Dat een consequente en ondubbelzinnige ethiek met betrekking tot onze omgang met dieren niet eenvoudig is, blijkt uit het boek We aaien ze, we haten ze, we eten ze van de Amerikaanse psycholoog Hal Herzog. Hij bestudeerde de afgelopen 20 jaar de relaties tussen mens en dier, en ontrafelt op een overtuigende manier onze vaak tegenstrijdige attitudes tegenover andere levende wezens die we soms koesteren en liefhebben, maar ook vrezen, doden en opeten. Zo bezitten miljoenen mensen een huisdier die ze met de beste zorgen behandelen en verzorgen, maar tegelijk eten we massa’s vlees van kippen, varkens en runderen die doorgaans een ‘onmenselijk’ leven hebben geleid in een kweekbatterij. We aaien graag onze katten en honden, maar tegelijk zijn medewerkers in dierenasiels verplicht om miljoenen van dergelijke dieren te laten inslapen omdat ze niet langer ‘gewenst’ zijn. En zelfs de grootste liefhebbers van dieren blijven ambivalent ten aanzien van bepaalde soorten die er helemaal niet zo mooi uitzien en mensen angst aanjagen, denk aan spinnen, slangen, ratten en reptielen.

Een belangrijk element waarom mensen van sommige dieren houden en van andere niet, is volgens Hal Herzog hun ‘snoezigheidsrespons’. Blijkbaar worden we instinctief aangetrokken door alles wat op een menselijke baby lijkt. Grote ronde ogen en zacht contouren spelen een belangrijke rol. Vandaar dat milieuorganisaties lieflijke babyzeehondjes op hun affiches zetten om de aandacht te trekken voor hun acties. Om diezelfde reden ‘gebruiken’ heel wat NGO’s en hulporganisaties in hun reclamespots ook arme kinderen met grote ogen om mensen aan te zetten meer te doneren. Walt Disney liet zelfs een hele reeks schetsen maken van een pasgeboren hertje om zo tot zijn ideale, maar volgens de anatomie volkomen onbestaande, Bambi te komen. De lichaamsverhoudingen kloppen helemaal niet maar de ogen van Bambi – net zoals die van tal van andere sterren in tekenfilms – zorgen voor een grote aantrekkingskracht bij zowel kinderen als volwassenen. Het hoeft niet te verwonderen dat veel bedelaars een hond met mooie treurige ogen hebben omdat dit meer opbrengt.

Herzog is niet alleen een psycholoog, hij stelt ook graag filosofische vragen. Zoals: moeten we een mens eerder redden dan een dier? Het antwoord lijkt eenvoudig. ‘Natuurlijk’ gaan mensen boven dieren. Maar in de praktijk handelen we niet in die zin. Zo besteden Amerikanen een veelvoud van hun geld aan huisdieren in vergelijking met wat ze via belastingen willen afstaan aan studiegeld voor kinderen uit minder begoede gezinnen. Die extreme zorg voor het dierenwelzijn kende in de geschiedenis zelfs een hoogtepunt onder de nazi’s die diervriendelijke maatregelen namen, maar tegelijk talloze mensen, zoals mentaal en fysiek gehandicapten, zigeuners en vooral Joden de dood injoegen. Deze vaststelling lijkt extreem, maar waarschuwt dat we moeten opletten voor mensen die ongenuanceerd denken. Zo zijn er miljoenen Amerikanen die goed zorg dragen voor hun huisdieren, maar tegelijk bestaat er een extreem consumptiepatroon van dieren die in gruwelijke omstandigheden worden gekweekt, vervoerd en afgeslacht. Op zijn minst kunnen we de houding van de mens tegenover dieren en hun leed omschrijven als problematisch en dubbelzinnig.

Neem hanengevechten. Die keuren we unisono af als primitief, wreedaardig en derhalve illegaal. Zijn die hanen er werkelijk slechter aan toe dan het meeste pluimvee, vraagt Herzog zich af? Vechthanen worden de eerste twee jaar van hun leven in de watten gelegd, lopen helemaal vrij en worden goed gevoed. In mestruimtes en kweekbatterijen daarentegen leven vleeskippen nauwelijks 42 dagen op enkele vierkante centimeters zonder ooit de buitenlucht te zien. Hun voedsel is kunstmatig en de lucht is er doordrongen van ammoniak. Nadien worden ze opgepakt, ‘ondersteboven opgehangen, geëlektrocuteerd en onthoofd’, en voor consumptie verpakt en opgegeten. Op die manier worden in Amerika jaarlijks 9 miljard kippen op volkomen legale basis verwerkt. Wie een haan doet vechten riskeert daarentegen een zware gevangenisstraf. Toen de republikeinse presidentskandidate Sarah Palin ooit een eland neerschoot tijdens de jacht, volgde een storm van protest uit alle mogelijke hoeken. Ook van diegenen die geen enkel bezwaar hebben tegen de barbaarse slachtbatterijen die in hun dagelijkse biefstuk voorzien. Daar zit de hypocrisie.

De relatie tussen mens en dier is zo oud als de mensheid zelf. In eerste instantie waren ze vijanden tot de mens dieren begon te domesticeren. Herzog geeft aan dat de eerste huishonden tussen de 14.000 en 17.000 jaar geleden leefden. Ook andere dieren werden getemd en als middel – zoals transport of bewaking – gebruikt ten bate van de mens. Maar essentieel en ondanks het vermeende succes van dierenactivisten, blijven dieren in de eerste plaats een bron van voeding voor de mens. En de auteur toont ook aan waarom dat zo is. Gewoon omdat we vlees lekker vinden. In verschillende Aziatische landen eet men met smaak honden, apen en katten. Natuurlijk zijn er ook taboes die versterkt worden door religieuze bepalingen. Herzog vat het als volgt samen: ‘mensen eten geen dieren die ze verafschuwen en ze eten geen dieren waar ze van houden’. Denk in het eerste geval aan ratten, en in het tweede aan honden die men als familieleden beschouwt. Hen opeten zou dan ook een vorm van kannibalisme zijn. Maar desondanks blijven we massaal dieren eten en relativeert de auteur het succes van het vegetarisme: ‘in de Verenigde Staten zijn er drie maal meer ex-vegetariërs dan vegetariërs’.

Een nog moeilijker ethisch probleem betreft de proeven op dieren. Ook op dat vlak stelt de auteur veel dubbelzinnigheid vast. ‘Wat is het verschil tussen wetenschappers die muizen doden omdat ze een nieuwe behandeling voor borstkanker willen uittesten en de talloze mensen die de muizen in hun keuken de rug proberen te breken met dichtklappende vallen, of die hen langzaam met muizengif laten uitdrogen?’ Zelfs Charles Darwin worstelde met de vraag of vivisectie ethisch verantwoord was maar ging er uiteindelijk mee akkoord. Herzog ziet hier trouwens een ferme paradox. Vanuit wetenschappelijk standpunt is het beter dat men proeven doet op diersoorten die zo nauw mogelijk aanleunen bij mensen, kwestie van de meest geschikte medicijnen te kunnen ontwikkelen. De vraag kan dan gesteld worden waarom we dan geen gehandicapte mensen als proefpersonen nemen? Het is een standpunt dat de auteur niet deelt, maar dat sommige filosofen wel durven te opperen en dat vanuit een louter rationeel standpunt niet eens zo onlogisch is.

Ethisch gezien gaat dat natuurlijk niet op. Mensen met een mentale handicap, dementerenden en andere wilsonbekwamen moeten we een zo menswaardig mogelijk bestaan verzekeren en in voorkomend geval behandelen zoals ze het zelf via een wilsbeschikking hadden gewenst. Indien dat laatste niet het geval of onmogelijk is, dan moeten we ze helpen een leven te leiden waarbij hun menselijke capaciteiten maximaal kansen krijgen en gericht zijn op een leven zoals we het zelf zouden willen. Proeven uitvoeren op hen is derhalve onaanvaardbaar. Omgekeerd pleiten dierenactivisten dan ook voor het toekennen van een aantal fundamentele rechten aan dieren die bepaalde cognitieve vermogens hebben. Herzog verwijst naar de rechtsgeleerde Steven Wise die daarvoor zelfs een ‘autonomieschaal’ ontwierp en bepaalde diersoorten, die onder meer pijn en verdriet kunnen ervaren, een morele status wil toekennen. Blijft de vraag of we dieren mogen gebruiken voor het vinden van vaccins waarmee we mensen kunnen redden? Ook dierenactivisten zullen moeten toegeven dat onderzoek op bijvoorbeeld muizen geleid heeft tot tal van doorbraken op diverse medische vlakken.

‘Wanneer je besluit dieren serieus te nemen, heeft dat ingrijpende gevolgen. Ten eerste zul je je leven moeten veranderen’, schrijft Herzog. De vraag is hoever we daarin kunnen en mogen gaan? Mogen we proefdierinstallaties vernietigen? Mogen we medemensen verbieden om nog langer dieren te eten? Welke ethiek moeten we volgen? Het utilitarisme waarbij de moraliteit van ons handelen afhangt van de gevolgen ervan, of de plichtenethiek waarbij de juistheid van een handeling gebaseerd is op algemeen geldende regels en verplichtingen? Sommige dierenactivisten, zoals Joan Dunayer, gaan zelfs zover dat we dieren gelijkwaardig moeten achten als mensen en dat we dus meer hadden moeten inzitten met de slachting van 38 miljoen kippen in de VS op 11 september 2001 dan met de dood van drieduizend mensen door de terreuracties. Voor Herzog getuigt die laatste stelling van stompzinnigheid.

Toch is de toegenomen aandacht voor het enorme leed dat mensen dieren aandoen een goede zaak. Het is een teken van beschaving dat maatregelen genomen worden tegen het zinloze transport van levende dieren naar veraf gelegen slachthuizen, tegen de steeds intensievere kunstmatige kweek van dieren, tegen het gebruik van dieren bij proeven als andere middelen daar evengoed kunnen toe dienen. Misschien nog het belangrijkste is het toenemende besef dat het overmatig eten van vlees niet alleen slecht is voor onze gezondheid maar tevens dat het kweken van dieren voor de voeding een onhoudbare aanslag op de draagkracht van de natuur vormt. Dit is natuurlijk een louter utilitaristisch argument om de vleesproductie en -consumptie te verminderen, maar dan wel één die misschien méér mensen zal bewustmaken van het probleem dan ethische argumenten. Het voorbeeld van kalfje Willy, in het televisieprogramma Basta, waarvan men het leven spaarde, iets wat veel kijkers emotioneel beroerde, staat in schril contrast met de onverschilligheid tegenover de slacht van jaarlijks 328.000 kalveren in België. ‘Morele inconsistentie’, aldus Herzog, en hij heeft gelijk.

 

Hal Herzog, We aaien ze, we haten ze, we eten ze, Ten Have, 2011

Recensie door Dirk Verhofstadt

Print Friendly and PDF
Nacht over Europa - Ernst Piper

Nacht over Europa - Ernst Piper

Het verbod vlees te eten - Desiderius Erasmus

Het verbod vlees te eten - Desiderius Erasmus