Verlichting en ‘universele mensenrechten’ - David Bakker -Fred Neerhoff

Verlichting en ‘universele mensenrechten’ - David Bakker -Fred Neerhoff

Zoals we eerder hebben uiteengezet heeft de Britse historicus Jonathan Israel de filosoof Benedictus Spinoza (1632-1677) gepositioneerd als de grondlegger van de zogeheten Radicale Verlichting 1. Volgens Israel vloeit de idee van ‘universele mensenrechten’ rechtstreeks voort uit Spinoza’s monistische filosofie, d.w.z. een filosofie die het bovennatuurlijke radicaal uitsluit. Naar onze mening daarentegen moet de bron van de mensenrechten-ideologie eerder worden gezocht in het moderne natuurrecht en dan met name in het christelijk-politieke denken van de filosoof John Locke (1632-1704) waarin de christelijke God de mensen heeft gezegend met natuurlijke rechten.

Het moderne natuurrecht

Recht kunnen we definiëren als het geheel van expliciete gedragsregels die gelden binnen een bepaalde groep mensen met het oog op het groepsbelang. Indien die regels afdwingbaar zijn noemt men dit door mensen gemaakte recht ook wel objectief, vigerend of positief recht. Volgens rechtspositivisten kan alleen het positieve recht als ‘recht’ worden opgevat. Anderen zijn echter van mening dat er naast het positieve recht nog een categorie recht is: het natuurrecht.

 

Het natuurrecht (Lat: ius naturale) berust op de veronderstelling dat er een eeuwige en onveranderlijke ‘natuurwet’ (Lat. lex naturalis) bestaat die een toetssteen vormt voor het positieve recht. De bron van dit ‘hogere’ natuurrecht wordt toegedicht aan ‘God’, die vóór de komst van het christendom (bij de Stoa) in de natuur aanwezig werd geacht, hetgeen de begrippen ‘natuurrecht’ en ‘natuurwet’ verklaart. Christelijke theologen namen die begrippen van de Oude Romeinen over.

Binnen het traditionele natuurrecht, zoals in de christelijke natuurrechtsleer van Thomas van Aquino (1225-1274), speelden individuele rechten aanvankelijk geen rol van betekenis. De nadruk lag op ‘goed’ gedrag. In het moderne natuurrecht komt het accent meer te liggen op de ‘natuurlijke’ rechten van het individu. Hoewel deze ontwikkeling al in de late middeleeuwen een aanvang neemt 2,3 wordt deze paradigmawisseling toegeschreven aan de internationaal vermaarde rechtsgeleerde Hugo de Groot (1583-1645) 4. Een andere protestant, de Duitse natuurrechtdenker Samuel von Pufendorf (1632- 1694), borduurde voort op het werk van De Groot en beïnvloedde op zijn beurt John Locke.

John Locke’s Second Treatise of Government

In zijn Second Treatise of Government uit 1689 5 betoogt John Locke dat de staat ten doel heeft de reeds in de ‘natuurtoestand’ aanwezige natuurlijke rechten van de mens te waarborgen. Die aangeboren, natuurlijke rechten definieert hij als de rechten waarop alle mensen van nature, in gelijke mate aanspraak hebben zoals het recht op leven, vrijheid en bezittingen (“life, liberty and estate”). Deze rechten gezamenlijk kunnen we aanduiden met de term zelfbeschikkingsrecht.

Locke’s theorie heeft een bij uitstek calvinistisch-theologisch karakter 6. Het zelfbeschikkingsrecht vloeit voort uit de door God gegeven natuurwet (“law of nature”) maar wordt daar ook door beperkt. De natuurwet verplicht iedereen zichzelf en de rest van de mensheid in stand te houden en verbiedt inbreuk te maken op elkaars rechten. De mens is eigendom van God en door hem op de wereld gezet om diens schepping te onderhouden. Het zelfbeschikkingsrecht kan daarom geen daden legitimeren die het levensbehoud van enig mens of levend wezen in het gedrang brengen, tenzij voor een hoger doel (zoals het behoud van de menselijke samenleving). Zelfdoding is om deze reden uit den boze.

Locke’s ‘natuurlijke’ rechten zijn in werkelijkheid reflecties van de wettelijke verplichtingen die de door God gegeven natuurwet de mensen oplegt: zij gelden onder de mensen als onderdanen van dezelfde meester (God) 7. Een voorbeeld hiervan is Locke’s zogenaamde ‘arbeidstheorie van eigendomsverwerving’. Volgens deze theorie ontstaat het eigendomsrecht in de natuurtoestand door het bewerken van een nog door niemand toegeëigend stuk natuur. Het is echter niet de arbeid als zodanig die de eigendomstitel fundeert maar het feit dat die arbeid een goddelijke zending vervult 8.

In Locke’s natuurtoestand heeft ieder het recht overtreders van de natuurwet te straffen en zich schadeloos te stellen (persoonlijke rechtspraak). Omdat onzekerheid omtrent de correcte toepassing en afdwingbaarheid van de natuurwet tot conflicten en oorlog kan leiden is er desalniettemin een staat noodzakelijk. Mensen richten de staat op middels een sociaal contract waarbij ze vrijwillig toetreden tot de politieke gemeenschap en hun recht op persoonlijke rechtspraak inleveren. De wetten die de staat vervolgens uitvaardigt hebben uitsluitend tot doel de natuurlijke rechten (leven, vrijheid, bezittingen) van haar burgers te beschermen en het bieden van veiligheid tegen buitenlandse agressie (‘limited government’). De burgerrechten in de staat zijn gepositiveerde natuurlijke rechten waarmee Locke ruimte voor individuele burgerlijke rechten en vrijheden creëert 9.

Locke’s politieke theorie heeft aanzienlijke invloed gehad en heeft ertoe geleid dat Verlichtingdenkers in de 18e eeuw steeds meer de stelling innamen dat mensen natuurlijke rechten hebben. Vaak word Locke’s theologische kader dan buiten beschouwing gelaten. Maar het wegstrepen van God betekent niet dat de ‘natuurlijke rechten’ dan opeens een solide onderbouwing hebben. De bewering dat mensen natuurlijke rechten hebben moet vooral daarom worden gezien als een uitdrukking van onvrede met de bestaande ‘onrechtvaardige’ maatschappelijke orde of van de wens dat burgers meer rechten krijgen.

De invloed van het moderne natuurrecht zien we terug in de Amerikaanse onafhankelijkheidsverklaring van 1776 en de Franse mensenrechtenverklaring van 1789, en eerder al in de Encyclopédie van Diderot en d’Alembert, waarin vele artikelen zijn gewijd aan het idee dat een samenleving bestaat uit individuen die natuurlijke en gelijke rechten hebben en dat die rechten de basis vormen voor politiek gezag 10.

Spinoza’s Staatkundige Verhandeling

Terwijl Locke’s politieke denken stevig theologisch is verankerd bouwt Benedictus Spinoza in zijn politieke werk voort op zijn filosofisch monisme. Dit monisme ontkent het bovennatuurlijke, en dat was nu precies waarop de christelijke dogma’s waren gevestigd (wonderen, openbaringen). Als gevolg zou er bij algemene acceptatie van Spinoza’s filosofie een gezagscrisis binnen de toen geldende machtsverhoudingen onvermijdelijk zijn. Duidelijk was ook dat de moraal dan niet langer op de Bijbel gebaseerd zou kunnen worden. In plaats daarvan formuleerde Spinoza de moraal in termen van belangen. Iets was moreel ‘goed’ of ‘slecht’, al naar gelang het vermogen tot zelfbehoud versterkt dan wel verzwakt werd. Met dien verstande dat het algemeen belang van de groep waartoe men behoort niet uit het oog wordt verloren.

Spinoza’s politieke denken komt naar voren in zijn Theologisch-politiek traktaat uit 1670 11 en in zijn onvoltooid gebleven en in 1677 postuum gepubliceerde Staatkundige Verhandeling 12. We beperken ons hier tot het laatstgenoemde werk waarin hij afscheid neemt van het sociale contract denken dat in het Theologisch-politiek traktaat rudimentair aanwezig is. In de Staatkundige Verhandeling stelt hij het natuurrecht gelijk aan de werking van de natuurwetten, d.w.z. fysische wetten, en daarmee aan de macht van de gehele natuur. Het natuurlijke recht van een individu reikt zo ver als diens macht. Onder fysische wetten verstaan we in dit verband wetmatigheden in de natuur die in wiskundige termen kunnen worden beschreven. Voorbeelden van fysische wetten zijn de wetten van Newton (klassieke mechanica) en Maxwell (elektromagnetisme). In tegenstelling tot Locke hebben Spinoza’s natuurrecht en natuurwet geen enkele morele (christelijke) dimensie.

De werking van deze (fysische) natuurwetten zorgt ervoor dat de mens vanuit de drang tot zelfbehoud (Spinoza’s conatus) primair wordt gedreven door zijn instincten en driften (‘begeerte’ volgens Spinoza). Omdat mensen zich overwegend door hun gemoedsaandoeningen laten leiden en niet door de rede ervaren ze elkaar als concurrenten maar zijn tegelijkertijd, om te overleven, op elkaar aangewezen en genoodzaakt samen te werken. Mensen hebben dus van nature de neiging zich tot een collectief samen te voegen waarbij men aanvaardt dat ieder zijn natuurlijke neigingen niet meer de vrije loop kan laten 13. De weg die voert naar samenleving en staatsvorming is bij Spinoza een natuurlijk proces dat voortvloeit uit de werking van het natuurrecht.

Het natuurlijke recht van een individueel mens is zijn vermogen om zich te handhaven d.w.z. de conatus te versterken. Spinoza stelt dat dit natuurlijke recht verwaarloosbaar is. M.a.w. een geïsoleerd individu heeft de facto geen natuurlijke rechten. Pas door samenwerking tussen mensen ontstaat macht, de macht van de menigte, of gemeenschappelijke rechten zoals Spinoza deze collectieve macht noemt. Recht is bij Spinoza onlosmakelijk verbonden met macht waarbij de facto het recht van de sterkste geldt. Recht is de overmacht 14 van de menigte over het individu. Als die overmacht in goede banen wordt geleid - bijvoorbeeld door democratische controle - kan dit het individu ten goede komen.

De macht van het collectief is de staatsmacht, waarbij een soeverein, bijvoorbeeld een koning of een raad, de macht vertegenwoordigt. De soeverein vaardigt vervolgens wetten uit waaruit rechten en plichten voor burgers voortvloeien. De staat creëert hiermee binnen bepaalde grenzen vrijheid voor het individu waarbinnen hij of zij naar eigen inzicht naar zelfbehoud - d.w.z. overleving en zelfverwerkelijking - kan streven c.q. zijn natuurrecht kan uitoefenen. M.a.w. individuele natuurlijke rechten zijn onlosmakelijk verbonden met burgerrechten. De natuurlijke rechten van het individu krijgen pas binnen het collectief substantie omdat die dan kan overleven en de mogelijkheid heeft zichzelf te ontplooien. In Spinoza’s visie zijn er daarom geen aan de staat voorafgaande oorspronkelijke natuurlijke rechten. In tegenstelling tot Locke berust de legitieme staat bij Spinoza niet op erkenning van de natuurlijke rechten door het recht van de staat. De staat geeft juist door toekenning van burgerrechten het natuurrecht van het individu substantie. Terwijl bij Locke in de natuurtoestand al sprake is van bezit stelt Spinoza: “Het is pas in een staatsstructuur dat men op grond van het gemeenschapsrecht beslist wat tot het bezit van de ene of de andere behoort.”

Jonathan Israel’s visieVolgens Jonathan Israel waren fundamentele mensenrechten, in de zin van individuele vrijheid, gelijkheid, vrijheid van denken en meningsuiting en democratie, gedurende het tijdperk van de Verlichting onlosmakelijk verbonden met monistische filosofische standpunten 15. We becommentariëren enkele citaten uit diverse van Israel’s publicaties waar zijn standpunt naar voren komt.

Citaat 1:

“Paine sprak van universele mensenrechten, niet van Engelse vrijheden, en zag de grondslag voor de universele rechten in de vrijheid die uit de natuurstaat wordt meegenomen in de samenleving. Luid en duidelijk weerklonk hier het geluid van Spinoza en de Franse radicale philosophes. Misschien was dit geen geval van directe invloed. Niemand weet dit precies, want Paine maakte niet vaak melding van zijn intellectuele bronnen. De verwantschap en het idioom van natuurlijke rechten zijn in ieder geval opmerkelijk” 16.

Israel schrijft hier het natuurrecht-denken in de trant van Locke toe aan Spinoza terwijl Spinoza in zijn Staatkundige Verhandeling de fictie van de natuurstaat niet gebruikt, en geen behoefte heeft aan het eenmalige, quasi-historische ‘sociaal contract’ 17, om tot een politieke theorie te komen.

Citaat 2:

“His (Sieyes’) argument actually pivoted on the Spinozist doctrine, powerfully seconded since the 1750s by Diderot and d’Holbach, according to which, on entering into society, man does not give up his natural liberty and ‘rights’ but rather secures them on an equal basis that protects the weak from the strong, precluding all institutionalized subordination, no matter how many charters, precedents, traditions, and privileges affirm the contrary” 18.

Dan Edelstein merkt hierover op dat de theorie dat mensen hun natuurlijke rechten en vrijheid houden en waarborgen als ze de samenleving betreden niet per se een Spinozistische doctrine is maar ook centraal staat in Locke’s ‘gematigde’ politieke filosofie zoals uiteengezet in zijn Second Treatise on Government 19. Wij voegen hieraan toe dat deze theorie helemaal geen Spinozistische doctrine is. Zoals hiervoor uiteengezet krijgt het ‘natuurlijk recht’ van het individu bij Spinoza pas substantie door toekenning van burgerrechten door de staat.

Na eerder het Lockeaanse natuurrecht-denken aan Spinoza toe te schrijven stelt Israel in een recenter werk dat universele mensenrechten niets met het Lockeaanse natuurrecht te maken hebben zoals blijkt uit het derde en laatste citaat.

Citaat 3:

“Veel historici hebben aangenomen dat universele en gelijke mensenrechten ontstonden uit, en nauw verbonden waren met, de ‘rechten’-cultuur van het vroeg-achttiende-eeuwse Natuurrecht en de gedachtewereld van Locke. Lange tijd ging men uit van een fundamentele continuïteit tussen de erfenis van de Glorious Revolution van 1688 en de moderne democratisch-revolutionaire stroming die in de jaren 1770 begon. Dit blijkt een vergissing te zijn, met als oorzaak dat de fundamentele tweedeling van de Verlichting in een ‘gematigde’ en een ‘radicale’ vleugel niet wordt begrepen en aanvaard. Zoals Leo Strauss die in de jaren 1920 voor het eerst te berde bracht in de geschiedschrijving. In werkelijkheid was er geen verband tussen de onvervreemdbare rechten van 1776 en de zeer gelaagde ‘rechten’ uit het rechtendiscours vóór 1770 en bij Locke.

(…)

De oorsprong ervan (van Angelsaksisch- en Frans-revolutionaire universele gelijke rechten, toevoeging DB/FN) ligt bij de revolutie die de Radicale Verlichting tot stand bracht” 20.

Zowel de Amerikaanse onafhankelijkheidsverklaring van 1776 als de Franse mensenrechtenverklaring van 1789 stellen dat het behoud van (natuurlijke) onvervreemdbare rechten het doel is van politieke vereniging. Het is klip en klaar dat de oorsprong hiervan is gelegen in het natuurrechtelijke denken van Locke c.s. Het lijkt erop dat Israel niet consistent is. Eerst schrijft hij Lockeaanse natuurrecht concepten toe aan Spinoza om vervolgens te stellen dat deze concepten niets met ‘universele mensenrechten’ te maken hebben.

Conclusie       

De oorsprong van de notie van universele mensenrechten moet (o.a.) worden gezocht in de Lockeaanse rechtenconceptie waarbij de mens aangeboren ‘natuurlijke’ rechten worden toegedicht. Bij Locke zijn deze rechten afkomstig van de christelijke God. In het daarop seculiere mensenrechten-denken is God weggelaten. Maar daarmee is er nog steeds geen wetenschappelijke onderbouwing voor ‘universele mensenrechten’. In Spinoza’s filosofisch monisme zijn wonderen als ‘universele mensenrechten’ echter uitgesloten. Het lijkt er dus op dat Jonathan Israel een denkfout maakt. De idee van ‘universele mensenrechten’ berust op het geloof in een universele moraal en representeert, net als de filosofie van Immanuel Kant, in feite een geseculariseerde vorm van christendom. Dit geloof staat haaks op het denken van een filosoof als Spinoza die, net als Thomas Hobbes, een relatieve moraal beschrijft.

David Bakker is zelfstandig gevestigd financieel specialist en publicist (zie: www.davidbakker.eu). Hij bereidt momenteel een promotie-onderzoek voor naar het politieke en natuurrechtelijke denken bij de verlichtingsfilosofen Hobbes, Locke, Spinoza, Hume, Smith, Montesquieu, Rousseau en d’Holbach.

Fred Neerhoff is een gepromoveerd elektrotechnisch ingenieur en toegepast wiskundige/publicist. Voor meer info zie: www.fredneerhoff.nl.

Referenties

[1] Neerhoff, Fred en Bakker, David,  Spinoza als ultieme vrijdenker, Liberales.be, 12 december 2020

[2] Tierney, Brian, The idea of natural rights-origins and persistence, Northwestern Journal of International Human Rights, Volume 2, Issue 1, article 2, URL: https://scholarlycommons.law.northwestern.edu/njihr/vol2/iss1/2/

[3] Tuck, Richard, Natural rights theories. Their origin and development, Cambridge University Press, 1979

[4] Miller, Jon, Hugo Grotius, Stanford Encyclopedia of Philosophy, 2005 (2011). URL: https://plato.stanford.edu/entries/grotius/

[5] Locke, John, Two treatises on government, Edited by Mark Goldie, Everyman, 1993

[6] Dunn, John, The political thought of John Locke. An historical account of the argument of the ‘Two treatises of government’, Cambridge University Press 1975 (1969)


[7] Dun, Frank van, Het fundamenteel rechtsbeginsel. Een essay over der grondslagen van het recht, Instituut voor Filosofische en Sociaal-W, 2013

[8] Dun, Frank van, Ibid. 7

[9] Connolly, Partick J., John Locke, Internet Encyclopedia of Philosophy, URL: https://iep.utm.edu/locke/

[10] Kirby, Joshua T., Natural law in the Encyclopédie (1751-1772), 2014. URL: https://www.research.manchester.ac.uk/portal/files/54560967/FULL_TEXT.PDF

 

[11] Spinoza, Benedictus, Theologisch-politiek traktaat, Wereldbibliotheek-Amsterdam, 1997.

[12] Spinoza, Benedictus, Staatkundige verhandeling, Vertaald door Karel D’Huyvetters en ingeleid door Johnathan I. Israel, Wereldbibliotheek-Amsterdam, 2015

 

[13] Gribnau, J.L.M., De macht van het recht. Spinoza’s bijdrage aan de rechtstheorie, Nederlands Juristenblad, 3 december 1992, afl. 43


[14] Klever,W.N.A., Inleiding, In: Benedictus de Spinoza, Hoofdstukken uit De politieke verhandeling, Boom 1985

[15] Israel, Jonathan I., Radicale Verlichting, Hoe radicale Nederlandse denkers het gezicht van onze cultuur voorgoed veranderden, Van Wijnen, 2001, p. 37

[16] Israel, Jonathan I., Revolutie van het denken. Radicale Verlichting en de wortels van onze democratie, Van Wijnen, 2011, p. 204

[17] Klever,W.N.A., Commentaar, In: Benedictus de Spinoza, Hoofdstukken uit De politieke verhandeling, Boom 1985

[18] Israel, Jonathan I., Philosophy, Religion and the Controversy about Basic Human Rights in 1789. In Self-Evident Truths? Human Rights and the Enlightment, ed. Kate E. Tunstall, 111-25, Bloomsbury, 2012, p. 116:

[19] Edelstein, Dan, A response to Jonathan Israel. In Self-Evident Truths? Human Rights and the Enlightment, ed. Kate E. Tunstall, 127-35, Bloomsbury, 2012:

[20] Israel, Jonathan I., Lopend vuur. Hoe de Amerikaanse Revolutie de wereld in vlam zette 1775-1848’, Van Wijnen, 2020

 

 

Print Friendly and PDF
Dante's Inferno, wanneer wokisme en jihadisme elkaar ontmoeten - Gert Jan Geling

Dante's Inferno, wanneer wokisme en jihadisme elkaar ontmoeten - Gert Jan Geling

Het geknetter in de sterren - Jón Kalman Stefánsson

Het geknetter in de sterren - Jón Kalman Stefánsson