De vierde revolutie - John Micklethwait & Adrian Wooldridge

De vierde revolutie - John Micklethwait & Adrian Wooldridge

Wat is de taak van de overheid? Het is waarschijnlijk de belangrijkste vraag die politici zich stellen en die het stemgedrag van de burgers beïnvloedt. Het is tegelijk het meest cruciale element voor een legitimiteit van een democratie. Want nadat we sinds de Tweede Wereldoorlog een constante toename zagen van het aantal democratieën, lijkt de klad er nu wel in te zitten. In de meeste landen daalt het aantal burgers dat komt stemmen. Politici houden zich steeds meer bezig met een dag-aan-dag-politiek en brengen geen grote, wervende verhalen meer, maar blijven wel beloftes doen waarvan iedereen aanvoelt dat ze moeilijk te realiseren vallen. Urgente beslissingen worden vooruit geschoven en aan verworven rechten durft men nauwelijks te raken. Burgers betalen steeds meer voor de overheid, waardoor ze er ook steeds meer van verwachten en er zich vanaf keren als de kwaliteit niet goed is. Het maakt dat binnen het politieke speelveld alleen de extremen nog gehoord worden en een zekere aantrekkingskracht behouden, vaak omwille van simpliciteit van hun ideeën.

Het wordt dan ook hoog tijd dat de democratie zich herpakt en zich opnieuw buigt over het cruciale probleem van het statuut van de overheid. Dat is alvast het onderwerp van het boek De vierde revolutie van John Micklethwait en Adrian Wooldridge met als passende ondertitel Op zoek naar de overheid van morgen. Zij spreken over een ‘vierde revolutie’ als noodzakelijke aanpassing na de drie vorige revoluties in de staatsstructuur. De eerste vond volgens de auteurs plaats in de zeventiende eeuw met de visie van Thomas Hobbes en zijn Leviathan, en de Vrede van Westfalen. Het betekende de start van door vorsten centralistisch bestuurde staten. De tweede vond plaats op het einde van de achttiende eeuw met de Amerikaanse en de Franse revolutie waarbij de privilegies van het ancien regime plaats moesten maken voor de eerste parlementen en een liberaal bestuur gericht op een gelijke behandeling van de (mannelijke) burgers. In de tweede helft van de negentiende eeuw kregen we mede onder impuls van liberalen zoals John Stuart Mill en socialisten zoals Beatrice Webb de uitbouw van de verzorgingsstaat. De auteurs erkennen dat er nog een halve revolte plaatsgreep in de jaren tachtig van de vorige eeuw onder impuls van de ideeën van Milton Friendman rond privatisering en deregulering, maar de verzorgingsstaat blijf tot vandaag grotendeels overeind.

In elk geval betrof het een continue uitdijing van de staatsmacht met een alomtegenwoordige overheid en toenemende overheidsuitgaven die intussen zowat de helft van het bbp opslorpen. Het was een evolutie waar vooral Hayek voor waarschuwde in zijn Road to Serfdom, maar die onstuitbaar gevoed werd door zowel links als rechts, aldus de auteurs. De eerste zorgden voor meer scholen, ziekenhuizen en publiek transport, de laatsten voor meer politie, gevangenissen en het leger. De omvang van de staat is onhoudbaar geworden, zeker als we weten welke maatschappelijke ontwikkelingen ons de komende jaren en decennia te wachten staan. Denk aan de vergrijzing die in elk land noopt tot bijkomende voorzieningen voor onze ouderen, terwijl tegelijk zowat overal meer wordt ingezet op betere en levenslange vorming. Het ziet er dus naar uit dat burgers, nog meer dan voorheen, beroep zullen willen doen op de overheid, terwijl tegelijk zowat niemand bereid zal zijn om de bestaande verworven rechten op te geven. En toch is een ‘vierde revolutie’ in de functies van de overheid volgens de auteurs een absolute noodzaak (onder meer ter bescherming van de vrijheid en de democratie) waarbij ze in belangrijke mate rekenen op de toepassing van nieuwe technologieën in het staatsbestuur.

Dat de overheid zich moet aanpassen, werd al door andere interessante denkers naar voor geschoven. In hun boek Revolutionaire rijkdom uit 2006 beschreven de futurologen Alvin en Heidi Toffler de maatschappelijke veranderingen van de (Amerikaanse) instituties als volgt. ‘Zet ze allemaal op een soort autosnelweg en ga na wie zich het snelst aanpast aan de noden van de samenleving. Dat zijn in de eerste plaats de bedrijven en in mindere mate de NGO’s en gezinnen (denk aan de groeiende groep alleenstaande moeders, ongetrouwde stellen en homo’s met een samenlevingscontract). Minder snel zijn de vakbonden die zich vastklampen aan bestaande situaties en de overheid met politici die vooral uitblinken in het uitstellen van veranderingen. Nog trager zijn, volgens de futurologen, het schoolsysteem, de internationale organisaties (zo hebben in de VN nog steeds de overwinnaars van de Tweede Wereldoorlog het voor het zeggen), de politieke structuren en het juridisch systeem.’ Het bedrijfsleven past zich dus snel aan, en wordt (ingevolge de concurrentie) voortdurend slanker en efficiënter. Het is volgens Micklethwait en Wooldridge nu dringend tijd dat ook de overheid dat doet.

Een land waar men al heeft ingegrepen is Zweden. In 1993 bereikten de overheidsuitgaven er een recordpercentage van 67% van het bbp. Intussen zijn die teruggebracht naar 49%. De staatsschuld werd afgebouwd en ‘een enorme janboel aan heffingen op bezit, giften, vermogen en erfenissen geschrapt’. De pensioenleeftijd werd er opgetrokken tot 67 jaar en verder gekoppeld een de stijgende levensverwachting. Het klassieke pensioensysteem werd er ook vervangen door een individuele pensioenopbouw. Scholen en ziekenhuizen kregen er een soort marktimpuls. Zo hebben alle ziekenhuizen in Zweden een quotering waardoor er een prikkel ontstaat om beter te doen dan andere. Enigszins verrassend is dat het land, dat men zo vaak beschouwt als een soort ‘socialistische samenleving’, veel efficiënter omgaat met bijvoorbeeld zieken. ‘De gemiddelde verblijfsduur in een ziekenhuis in Zweden is 4,5 dagen’, (in Frankrijk 5,2 en in Duitsland 7,5 dagen). In Denemarken werd het ontslagrecht versoepeld terwijl men vanuit de overheid meer inspanningen doet om de ontslagenen opnieuw aan het werk te krijgen. En er wordt daar echt werk gemaakt van e-Government.

De impact van nieuwe technologieën is ook merkbaar in andere landen zoals de VS waar al één tiende van de universiteitsstudenten online aan de slag is. Maar de nieuwe technologieën zijn ook inzetbaar voor een betere mobiliteit: van carpoolen tot rekeningrijden. En ook inzake veiligheid kan er veel bespaard en efficiënter gewerkt worden. Denk aan bewakingscamera’s, DNA-banken en intelligente apparatuur ter beveiliging van huis en auto’s, al vergeten de auteurs hier te vermelden hoe men daarbij de privacy gaat bewaken. Ze gaan echter verder in het snoeien van de overheid: weg met landbouwsubsidies, meer wetgeving tegen corruptie, minder administratieve rompslomp (bv. voor artsen), meer gebruik van het internet voor het bepalen van je gezondheid (met tips ter preventie en genezing), het publiek openstellen van data, het aanwerven van bekwame managers in overheidsdiensten (door betere verloning), en tal van andere toepassingen die de overheid niets kosten maar draaien op vrijwilligers (hier verwijzen de auteurs naar het begrip ‘prosumenten’, een samentrekking van producenten en consumenten, denk aan burgers die zelf hun belastingaangifte doen via Taks-on-Web).

In het hoofdstuk ‘Leviathan klein maken’ pleiten de auteurs voor het doorbreken van een aantal dogma’s zoals de ‘aanname dat de staat voor alles verantwoordelijk moet zijn, de hang naar uniformiteit, de voorliefde voor centralisatie’. De vraag is daarbij niet of de staat groot of klein moet zijn, maar gewoon hoe ze zo goed mogelijk kan werken. ‘De crisis van de staat is meer dan een organisatorische crisis, een crisis van ideeën’, zo betogen de auteurs. Waarbij ze poneren dat liberalen niet tegen een overheid zijn maar ‘vasthielden aan de opvatting dat er een minimale ruimte van persoonlijke vrijheid bestond die de staat niet mocht schenden, een domein van zelfbeschikking dat van externe dwang moest worden gevrijwaard.’ Enigszins paradoxaal hebben ze het daarbij over de talloze camera’s die de burgers bespieden en de monitoring door de staat (via geheime diensten) van de communicatie tussen de burgers. En ze waarschuwen dat het samengaan van een grote overheid met een democratie gevaarlijk kan zijn. Denk hierbij aan de tirannie van de meerderheid waarvoor De Tocqueville, John Stuart Mill, Hayek en anderen voortdurend voor gewaarschuwd hebben.

Dat democratieën het steeds moeilijker hebben om de ‘volkswil’ een stem te geven blijkt volgens de auteur uit de toename van het aantal coalitieregeringen, zoals nu ook in Engeland en Duitsland. En ook België krijgt een vermelding met betrekking tot het wereldrecord van de 541 dagen die nodig waren om al sowieso een regering op de been te kunnen brengen. In andere landen wordt de democratie van binnenuit bedreigd, waarbij ze verwijzen naar Egypte (denk aan de overwinningsnederlaag van Morsi), Rusland (een semi-dictatuur), Turkije (met een autoritaire Erdogan), Hongarije (dat de persvrijheid aan banden legde), de VS (waar geld een steeds grotere rol speelt in het verwerven van macht) en de Europese Unie (eerder een technocratie dan een democratie). Micklethwait en Wooldridge ‘willen een kleinere staat en vrijere individuen. Maar we zijn geen libertariërs,’ zo schrijven ze. Beter een grotere staat dan helemaal geen staat (waarbij ze verwijzen naar Congo), maar wel slanker en efficiënter. Ze bepleiten drie stappen: hernieuwde privatisering (zoals de post, gevangenissen, vervoers- en elektriciteitsbedrijven), minder subsidies naar de rijken (stoppen met fiscale aftrekken, steun aan banken en landbouwsubsidies), en het hervormen van sociale voorzieningen (zodat hulp alleen gaat naar wie het echt nodig heeft, en het verhogen van de pensioenleeftijd).

Maar er is nog meer nodig. De democratie heeft baat bij een kleine en transparante overheid. ‘Het is tijd de “liberale democratie” weer echt “liberaal” te maken: zowel de kiezers als de overheden te overtuigen van de noodzaak om aan de natuurlijke neiging tot uitdijing van de staat beperkingen op te leggen,’ zo schrijven de auteurs. Doen zoals de Zweden die zich plechtig hebben voorgenomen om ‘hun begroting gedurende de hele economische cyclus (dus ook als het minder goed gaat) sluitend te houden.’ Wetten aannemen met vervalclausules (cfr. Ignatieff) zodat ze steeds opnieuw moeten bekeken worden op hun efficiëntie. De macht eerder naar het lokale te sturen zodat de democratische gap kleiner wordt.  En vormen van directe democratie toepassen, onder meer met gebruik van nieuwe technologieën. De democratie blijft de beste waarborg voor onze rechten en vrijheden, maar dan moet er minder beloofd worden en de last van de staat verlicht worden. Kortom, dit boek vormt een gebalde maar toch genuanceerde aansporing om op zoek te gaan naar de overheid van morgen.

 

John Micklethwait en Adrian Wooldridge, De vierde revolutie, De Bezige Bij, 2014

Recensie door Dirk Verhofstadt

mailto:verhofstadt.dirk@telenet.be

Print Friendly and PDF
Refuge - Alexander Betts & Paul Collier

Refuge - Alexander Betts & Paul Collier

Nazi-Duitsland en de Joden - Saul Friedländer

Nazi-Duitsland en de Joden - Saul Friedländer