Op denkles - Sebastien Valkenburg

Op denkles - Sebastien Valkenburg

De ergste anticlimax tijdens een intellectuele discussie is een dooddoener. Zoals de uitspraak: ‘Iedereen heeft zijn eigen waarheid’. Een dergelijke uitspraak stopt de discussie nog voor ze echt begonnen is. Over deze en andere dooddoeners schreef de Nederlandse filosoof Sebastien Valkenberg een opmerkelijk boek onder de titel Op denkles. Aan de hand van tal van filosofen toont hij aan dat dooddoeners een vorm van onmacht, onwetendheid, dogmatisme, irrationaliteit, leugenachtigheid, opportunisme, domheid, onkritisch of politiek correct denken zijn, die er alleen toe dienen om feiten te maskeren, te verdraaien of moedwillig te verzwijgen. Daarbij staan dooddoeners haaks op de filosofie, namelijk de ‘liefde voor de wijsheid’. ‘Filosofen geven denkles,’ aldus Valkenberg, want denken is allicht het beste wapen tegen de dooddoeners die elke dag door talloze mensen gebruikt worden.

De vier belangrijkste groepen die het in het boek moeten ontgelden zijn de dogmatische gelovigen, de multiculturalisten, de postmodernisten en de politiek correcte intelligentia. Zij hanteren een eigen denkwijze en taalgebruik die in feite neerkomt op het stil leggen van elke vorm van kritische rationalisme, empirisme en falsificatie zoals ons aangeleerd werd door Karl Popper. Neem de dooddoener ‘iedereen heeft zijn eigen waarheid’. In de praktijk volgt daar het relativisme uit, bijvoorbeeld in de beoordeling van handelingen, gebruiken en tradities in andere culturen. Multiculturalisten zullen snel opmerken dat elke cultuur, zelfs elke overtuiging, evenveel bestaansrecht heeft omdat dé waarheid niet bestaat. Derhalve mogen we volgens hen niets beoordelen, laat staan veroordelen. Maar wat dan met een gebruik als de besnijdenis van meisjes, zo vraagt Valkenberg zich af?

Dogmatische gelovigen gebruiken als dooddoeners vaak de uitspraken ‘wetenschap is ook maar een theorie’ en ‘je kunt niet alles verklaren’. De eerste is populair onder creationisten, mensen die geloven dat alles wat bestaat ‘geschapen’ is geworden door God, en dat de evolutietheorie van Darwin onjuist, of minstens discutabel is. Vandaar hun eis om ook het creationisme als een ‘theorie’ aan te leren op school. Valkenberg veegt die visie van tafel. ‘De verklarende en/of voorspellende kracht van een theorie is een belangrijk criterium. De evolutietheorie steunt op tal van empirische bewijzen al beseft de auteur dat ze nog niet, en misschien zelfs nooit volledig af zal zijn. Het creationisme stoelt op geen enkel empirisch gegeven. Toch vond een voormalige Nederlandse minister van Onderwijs, met een christelijke achtergrond, het de moeite waard om ‘te kijken wat de meerwaarde (van het aanleren van het creationisme) was voor het Nederlandse onderwijs’.

De tweede uitspraak, ‘je kunt niet alles verklaren’ geeft de indruk dat de wetenschap er nog niet, en volgens dogmatische gelovigen, nooit in zal slagen alles te verklaren. Zij catalogeren daarom bepaalde ‘onverklaarbare gebeurtenissen’ als ‘wonderen’ of gebeurtenissen die tot stand kwamen door de ingreep van een bovennatuurlijke kracht of macht. Valkenberg geeft een treffend voorbeeld met de uitleg van een professor preventieve geneeskunde die een onverklaarbare beenverlenging had gecatalogeerd als een ‘wonder’. Naast heel wat protest vanuit de academische wereld kreeg de professor wel de steun van 27 hoogleraren van gelovige signatuur die stelden dat men ook aan universiteiten open moest staan voor een ‘alternatief verklaringsmodel’ zeg maar een ‘wonder’. Problematisch was echter het feit dat de professor die de beenverlenging had vastgesteld de enige getuige was van het zogenaamde wonder en dat er geen harde bewijzen (documenten, röntgenfoto’s en dergelijke) bestonden om zijn bijzondere claim te kunnen staven en laten natrekken door anderen.

Er zijn zelfs gelovigen die stellen dat je ‘het raadsel moet koesteren en dat je niet alles moet willen verklaren’. Eenzelfde redenering wordt vaak gevolgd door postmodernisten die een quasi compleet onverstaanbaar taalgebruik hanteren en dat juist niet erg vinden. Filosofen zoals Lacan, Sloterdijk en Zizek zijn in dat bedje ziek. Nog erger is de dooddoener van vooral gelovigen dat ‘wetenschap ook maar een vorm van geloof (zou) zijn’. Hiermee proberen ze hun dogmatische geloofspunten op één lijn te krijgen als wetenschappelijke bevindingen. Hier richt Valkenberg zijn pijlen op denkers als Stefan Paas en Rick Peels die hun geloofspunten evenwaardig achten als wetenschappelijke stellingen. Ze hebben het over aannames, zowel door gelovigen als door wetenschappers. Het is een kromme redenering want, zoals de auteur stelt, wetenschappelijke aannames zijn controleerbaar, geloofspunten zijn dat niet. In die zin verwerpt Valkenberg de notie ‘seculier geloof’ als een zoveelste dooddoener.

‘Er moet meer zijn tussen hemel en aarde’ is een volgende dooddoener. Het stelt impliciet dat mensen zonder God minder last hebben van hun geweten en immoreler zouden zijn. Nu blijkt uit onderzoek net het tegenovergestelde. Juist in landen waar godsdienst een belangrijke rol speelt of door de overheid wordt gepropageerd, stelt men meer immoraliteit en corruptie vast. Dat werd goed aangetoond door Steven Pinker in zijn boek Het betere ik. Nog nooit was de wereld zo geseculariseerd en toch nooit zo vredelievend. ‘Bloedoffers, heksenjachten, eerwraak – het nam grosso modo af naarmate het bijgeloof afnam. Mensenrechten kwamen omgekeerd steeds prominenter op de agenda te staan,’ aldus de auteur die besluit dat juist ongeloof iets nuttig oplevert. Religies zorgen niet voor harmonie en vrede, maar zijn juist een bron van haat en geweld, daarover bestaan talloze voorbeelden.

Nog een dooddoener is de opmerking ‘dat kan geen toeval zijn’. Hier richt Valkenberg zijn pijlen op personen en media die via het lezen van horoscopen en andere zaken de indruk geven dat ze beschikken over bovennatuurlijke gaven. En zo gaat de auteur verder met nog andere dooddoeners die gretig worden gebruikt en rationele discussies uit de weg gaan. Zijn boek is dan ook een uitstekend antidotum voor al wie nog ‘gelooft’ in schijnbaar onverklaarbare oorzaken. Valkenberg geeft in elk hoofdstuk aan waar hij zijn mosterd haalde, en het valt op dat dit regelmatig bij de Leidse professoren Herman Philipse en Paul Cliteur, en bij de Gentse filosofen Johan Braeckman en Maarten Boudry is. Die twee laatste zijn niet toevallig prominente leden van SKEPP, de skeptische vereniging bij uitstek in Vlaanderen die zich keert tegen datgene wat de auteur in zijn boek bestrijdt. Origineel is wel de verbindingen die hij maakt met filosofen zoals Socrates, David Hume en John Stuart Mill die elk op zich een afkeer hadden van irrationeel denken en de oorzaken ervan blootlegden.

Op denkles is een nuttig boek dat een plaats verdient in de bibliotheek van al wie begaan is met kritisch denken. Het verdient vertalingen in andere talen zodat het ook gelezen kan worden door de vele filosofen en andere personen die nog steeds behoefte hebben aan dooddoeners om hun eigen ongelijk en irrationaliteit buiten schot te houden.   

 

Sebastien Valkenberg, Op denkles, Ambo-Anthos, 2015

Recensie door Dirk Verhofstadt

mailto:verhofstadt.dirk@telenet.be

Print Friendly and PDF
Weerbare democratie - Bastiaan Rijpkema

Weerbare democratie - Bastiaan Rijpkema

Kaputt - Curzio Malaparte

Kaputt - Curzio Malaparte