Duitsland heeft me nooit met rust gelaten - Thomas Mann

Duitsland heeft me nooit met rust gelaten - Thomas Mann

Hoezeer de nazi’s de onafhankelijke geest van dichters, schrijvers, wetenschappers en andere intellectuelen vreesden, bleek uit hun vastberadenheid om hen niet alleen fysiek te liquideren maar ook hun boeken te vernietigen. Op 10 mei 1933 verzamelden studenten, professoren, bibliothecarissen, leden van Stahlhelm, de SA en de Hitlerjugend op de Oberplatz voor de Berliner Staatsoper. Ze brachten meer dan 12.000 titels van 150 verschillende ongewenste auteurs bijeen voor een reusachtige boekverbranding. Ruim 20.000 boeken gingen die avond in de vlammen op van onder meer Karl Marx, Heinrich Mann, Bertold Brecht, Siegmund Freud, Werner Wegemann, Erich Remarque, Alfred Kerr, Carl von Ossietzky, Hugo von Hofmannsthal, Jakob Wassermann, Kurt Tucholsky, Erich Kästner, Leonard Frank, Carl Zuchmayer, Lion Feuchtwagner, Jack London, Albert Einstein, Thomas Mann, Franz Werfel, Arthur Schnitzler, HG Wells, Hans Keilson, Alfred Döblin, Franz Kafka, Ernest Hemingway en vele anderen. De gebeurtenis werd door propagandaminister Joseph Goebbels geroemd als de unieke Verbrennung undeutschen Schrifttums. Het symboliseerde tevens de aanvaarding door heel wat Duitse intellectuelen zoals Martin Heidegger van het nieuwe regime.

Een van de grootste Duitse schrijvers van die tijd was Thomas Mann die een heel reeks indrukwekkende romans schreef zoals Buddenbrooks, Tristan, Dood in Venetië, Doctor Faustus en vooral De Toverberg. In 1929 ontving hij de Nobelprijs voor Literatuur en werd hij beschouwd als een van de vooraanstaande intellectuelen in zijn land. In de loop van zijn leven evolueerde hij van een conservatieve denker die wel geloofde in de democratie, tot een strijdbare humanist, iets wat in De Toverberg duidelijk aan bod komt. Vanaf 1930 liet hij zich bijzonder kritisch uit tegen het opkomende nationaalsocialisme en ontpot hij zich tot een actieve antifascist. In 1936 moest hij uitwijken naar Zürich in Zwitserland waar hij meewerkte aan het emigrantentijdschrift Mass und Wert met als ondertitel Zweimonatsschrift für freie deutsche Kultur. Uiteindelijk vertrok hij naar de Verenigde Staten waar hij uiteindelijk ook het staatsburgerschap verwierf. Pas in 1952 keerde hij terug naar Zwitserland waar hij in 1955 stierf. In de VS hield hij een dagboek bij van 1940 tot 1948. Het geeft een goed beeld van hoe de antinazigezinde Mann naar zijn vaderland en Duitse landgenoten keek.

Ondanks zijn afkeer voor de twaalf jaren van het nazisme en het feit dat hij zich bijzonder goed en vrij voelde in de VS, schreef Mann in een beruchte brief van september 1945 aan zijn collega schrijver Walter von Molo – die in 1933 zijn trouw uitsprak ten aanzien van Hitler en tijdens de oorlog artikels schreef voor de nazi-krant Krakauer Zeitung – dat hij nooit opgehouden had zich een Duits schrijver te voelen maar dat hij weigerde naar Duitsland terug te keren. Sterker nog hij beschuldigt Von Molo een zware fout gemaakt te hebben. ‘Als toen de Duitse intelligentia, alles wat naam en wereldnaam had, artsen, musici, leraren, schrijvers, kunstenaars, zich als één man tegen de schande had verheven en een algemene staking had afgekondigd, veel had dan anders kunnen gaan dan het ging.’ En in een verdere passage maakt hij brandhout van diegenen, in het bijzonder zijn collega schrijvers, die niet in opstand kwamen tegen Hitler en noteert: ‘in mijn ogen zijn boeken die tussen 1933 en 1945 in Duitsland zelfs maar gedrukt konden worden, minder dan waardeloos en niet goed in de hand te nemen. Een geur van bloed en schande kleeft eraan’.

Dat Thomas Mann overtuigd was van het criminele en immorele karakter van het nazi-regime lees je als een rode draad doorheen zijn dagboekaantekeningen. Regelmatig verwijst hij naar de radioboodschappen die hij in het Duits via geallieerde zenders naar zijn landgenoten stuurde. Via de BBC-radio sprak Thomas Mann de Duitsers tientallen keren in zijn moedertaal toe met de openingszin ‘Deutsche Hörer’ (‘Duitse luisteraars’). Op 27 juli 1942 sprak hij over de massale moordpartijen op de Joden in het oosten. ‘De nazi’s willen niet alleen naar de hel gaan. Zij willen de Joden met zich meenemen. Zij kunnen niet zonder de Joden. Beide groepen hangen aan elkaar vast. (...) Het getto van Warschau, waar 500.000 Joden uit Polen, Oostenrijk, Tsjechoslowakije en Duitsland in twee dozijn nauwe, armoedige straatjes samengepakt zijn, is niets anders dan een honger-, pest- en dodenkuil, waaruit lijkenlucht opstijgt. 65.000 mensen zijn daar in één jaar, het vorige, gestorven. Volgens de inlichtingen verkregen van de Poolse regering in ballingschap werden reeds 700.000 Joden door de Gestapo gedood, waarvan 70.000 in de streek van Minsk alleen. Duitsers, weet u dat? En wat denkt u van dit alles? (...). Er bestaat een gedetailleerd en authentiek verslag dat vermeldt dat 11.000 Poolse Joden in de gaskamers werden vernietigd.’

Het dagboek begint in 1940 en over de dag van de oorlog tegen België, Nederland, Luxemburg en Frankrijk schrijft hij dat het hem geschokt heeft, maakt hij melding van collega schrijvers zoals Stefan Zweig in Frankrijk die radeloos zijn, en verafschuwt hij de grote bombardementen op Londen. ‘Diep geschokt en nauwelijks tot werken in staat’, schrijft hij op 10 september 1940. Veel illusies dat de Amerikanen de bedreigde Europese landen ter hulp zullen komen, heeft hij op dat moment nog niet, maar zijn houding verandert in de loop van de tijd. Zo spreekt hij steeds meer zijn bewondering uit voor Roosevelt en Churchill omwille van hun onverzettelijkheid en hun vaste voornemen om Hitler op de knieën te krijgen. Opvallend is ook dat Mann in de VS goed op de hoogte was van criminele praktijken van de nazi’s. Op 9 maart 1941 schrijft hij over ‘het doden van vele duizenden geesteszieken in Duitsland’. Dit is een duidelijke verwijzing naar het beruchte T4-programma waarbij de nazi’s ruim 70.000 fysiek en mentaal gehandicapten hebben vermoord. Het is verbijsterend dat het Vaticaan en de katholieke kerk in Duitsland daarover zo lang zwegen en deze praktijken pas op 3 augustus 1941 bij monde van kardinaal Von Galen publiekelijk afkeurde.

Het valt op dat Mann de gruwelijkheden van het nazisme afkeurde terwijl de paus er het zwijgen toe deed. Zo verwijst hij naar de Duitse radio die het begin augustus had over ‘de grootste overwinning uit de wereldgeschiedenis’ waarbij ze 3 miljoen Russen hadden gedood. En het wordt nog erger als de eerste berichten over de massamoorden op de Joden in het westen doordringen. ‘Totale revolutionaire gewetensloosheid, door niets humaans, geen erbarmen geremd (joden, Polen, Serven, massaverplaatsingen, eindeloze ellende, rassenmoord, koel uitgevoerd) vermengd met sentimenteel “Deutschtum”…, schrijft Mann met voelbare afschuw op 23 november 1941. Op 23 februari 1942 meldt hij dat zijn collega-schrijver Stefan Zweig en zijn vrouw zich in Brazilië zelfmoord hebben gepleegd uit onmacht voor de barbaarsheid in Europa. Zo hadden de nazi’s uit wraak op de moord op Heyndrich in Praag het plaatsje Lidice in Tsjecho-Slowakije volledig uitgemoord. Op 6 juli 1942 maakt Mann opnieuw melding van massamoorden op Joden in Polen en van het feit dat het geven van melk aan joodse kinderen met de dood werd bestraft. Tussendoor vermeldt Mann de concerten die hij bijwoont, van Mahler en Beethoven, en citeert hij Goethe waarmee hij de beestachtigheden van de nazi’s plaatst tegenover de meesterwerken van de Duitse cultuur. Alleen op die manier kan hij zich nog een Duitser voelen.

Toch kan hij niet begrijpen dat zijn landgenoten zo passief blijven of, erger nog, de nazi’s bijvallen. Op 10 april 1943 noteert hij neerslachtig: ‘de afslachting van de joden vindt algemene bijval, stuit althans op onverschilligheid’ en een maand later vermeldt hij het ‘massacre in het Warschause getto’. Vanaf 1944 noteert hij zonder veel emotie de gestage opmars van de geallieerden, de invasie in Frankrijk (op zijn 69ste verjaardag), de massale luchtaanvallen op Berlijn en begin juli 1944 de Duitse terreur in Parijs. Begin 1945 noteert hij hoe de Duitse nieuwslezers ‘volstrekt hysterisch’ te keer gaan en dat Hitler bij zijn plan blijft om door te vechten, zelfs al zou daardoor alles in zijn land verwoest worden. Stilaan raakt ook de gruwel van de concentratiekampen bekend. Zo laat generaal Patton de burgerbevolking van Weimar langs de crematoria en de bergen lijken in Buchenwald defileren. Op 27 april, enkele dagen voor de finale capitulatie, maakt hij melding van het feit ‘dat honderdduizenden in Duitsland naar de Londense radio hebben geluisterd’, een ontluisterende notitie die haaks staat op het collectieve geheugenverlies van de Duitsers: Wir haben es nicht gewusst.

‘Welke onmetelijke verwoestingen zijn aangericht door de waan, de verdwazing, het politieke mysticisme van één volk – het onze’, schrijft Mann. Dit dagboek vormt één grote aanklacht tegen het nationalisme dat tot absolute waanzin leidde. In die zin schrijft hij ook vernietigend over zijn landgenoten, ‘dit immer op roes beluste volk (dat) zich gedronken heeft aan de nationalistische gifdrank die lafaards en leugenaars het aanreikten, deze roes, waarin het gedurende jaren van een bedrieglijke hoerastemming een overdaad aan smadelijks bedreef – die moet betaald worden’. Zoveel heeft het uiteindelijk niet betaald en heel wat belangrijke medestanders van het fascistische regime zijn er ondanks de denazificatieprocessen bijzonder goed van af gekomen. Zo meldt Mann op 15 november 1947 dat in Neurenberg brieven werden getoond ‘volgens welke IG Farben 250 vrouwen van KZ-kamp hebben gekocht en bij experimenten vermoord’. In de laatste dagen van het Derde Rijk doken de bedrijfsleiders van IG Farben achter de westerse linies onder. Pas maanden later zouden 23 onder hen worden opgepakt en voor de rechtbank gesleept. Zowat alle beschuldigden beweerden dat ze van niets hadden geweten. Uiteindelijk zouden maar enkele onder hen gevangenisstraffen krijgen, maar ook die kwamen al snel weer vrij en de meeste onder hen namen opnieuw plaats in de bestuursraden van de Duitse industrie. Het zou nog duren tot eind jaren ’60 alvorens een nieuwe generatie Duitsers de woorden van Thomas Mann aangreep om hun ouders en grootouders ter verantwoording te roepen voor hun onverschilligheid, vaak medeplichtigheid.

 

Thomas Mann, Duitsland heeft me nooit met rust gelaten. Amerikaans dagboek 1940-1948, De Arbeiderspers, Tweede druk, 2010

Recensie door Dirk Verhofstadt

Print Friendly and PDF
After the Open Society - Karl Popper

After the Open Society - Karl Popper

Het dierendebacle - Stijn Bruers

Het dierendebacle - Stijn Bruers