Vrijheid voor gevorderden - Paul Teule

Vrijheid voor gevorderden - Paul Teule

“Vrijheid bestaat uit het doen wat men wenst,” aldus John Stuart Mill. “Vrijheid is het recht om alles te doen wat de wet toestaat,” was de mening van Montesquieu. “Vrijheid heeft beperkingen maar geen grenzen,” zo sprak Lloyd George. Deze drie citaten tonen aan dat men onder het begrip vrijheid verschillende zaken verstaat. En wie wat verder zoekt komt wel honderden betekenissen tegen. Misschien is de beste omschrijving nog deze van de Peruaanse schrijver en Nobelprijswinnaar voor Literatuur Mario Vargas Llosa: “Vrijheid is net als liefde. Zo onmogelijk als het is haar te definiëren, zo simpel is het om haar te identificeren, te beseffen wanneer ze er is, of ze echt is of vals en of we haar genieten of moeten ontberen.” Het is een gevoel dat veel schrijvers en kunstenaars in totalitaire regimes hebben ervaren, namelijk het besef van het gemis aan vrijheid omwille van onderdrukking en tirannie. En misschien zijn zij wel de mensen die het best beseffen wat de vrijheid écht is.

In zijn boek Vrijheid voor gevorderden waagt de Nederlandse filosoof en econoom Paul Teule zich toch aan een gedetailleerde afbakening en definiëring van het vrijheidsbegrip. Daarvoor vertrekt hij van de Lets-Britse filosoof Isaiah Berlin die in 1958 zijn bekende oratie Two Concepts of Liberty uitsprak en waarin hij een onderscheid maakte tussen ‘negatieve’ en ‘positieve’ vrijheid. Het eerste betekent ‘dat niets of niemand je in de weg zit’. Het tweede betekent ‘alles wat aanwezig moet zijn om te kunnen doen wat je wilt’. Berlin verkoos negatieve vrijheid en waarschuwde voor de ontsporing van positieve vrijheid in een vorm van tirannie. Teule gebruikt evenwel de beide elementen en introduceert het begrip ruimte om zijn definitie van de vrijheid te formuleren: ‘Je bent vrij als je de ruimte hebt om te doen wat je wilt en die ruimte moet daarvoor leeg genoeg zijn, maar ook zodanig gevormd en ingericht dat de ruimte strekt tot het doel dat je wilt bereiken.’  

Een goed voorbeeld is het autoverkeer. Daarin bestaan honderden regels, wetten en verboden die op het eerste zicht een aanslag vormen op ieders negatieve vrijheid. Je wordt immers in je handelen belemmerd door allerlei richtlijnen uit de wegcode, door talloze verkeersborden, verkeerslichten, vangrails en markeringen op en langs de wegen, en door de overheid die in de persoon van de verkeerspolitie toekijkt op de strikte naleving ervan. Toch zorgen al deze ‘belemmeringen’ er juist voor dat we ons vrij en veilig kunnen begeven van punt A naar punt B, iets wat onmogelijk zou zijn mocht elke bestuurder zijn ding maar doen. Op andere vlakken kan een kleine aansporing (nudges) ons helpen een keuze te maken die overeenkomt met wat goed voor ons is, maar die toch vrijwillig blijkt. Denk aan het plaatsen van ongezond voedsel op het onderste schap in een supermarkt en gezond voedsel op ooghoogte.

Mensen gedragen zich steeds huftiger, zo luidt het vaak. Ook dat zou te maken hebben met onze beschikbare ruimte. Volgens Teule maakt dit ‘dat elk individu in (zijn) jacht op meer vrijheid de grenzen van anderen over wil gaan en tegelijkertijd elke grensoverschrijding van anderen als inbreuk ervaart’. Vandaar het belang van wetten ten bate van onze vrijheid zoals ook de 19de-eeuwse Franse activist Henri Lacordaire al begreep met zijn uitspraak: ‘Entre le fort et le faible, c'est la liberté qui opprime et la loi qui affranchit’. De auteur onderscheidt verder ook twee liberale moralen. Een negatieve moraal overeenkomstig de visie van John Stuart Mill’s schadebeginsel, namelijk dat je mag doen en laten wat je wil, zolang je anderen niet schaadt en die je kan definiëren als de gevolgenethiek. Teule noemt dit een ‘smalle’ moraal en prefereert eerder de deugdenethiek, een ethiek die volgens hem niet dwingt maar aanmoedigt om het goede te doen door een gematigde houding aan te nemen tussen de extremen in.

Hier overtuigt Teule niet. Hij vraagt zich af waarom liberale denkers de deugdenethiek nooit beschouwd hebben als een liberale ethiek. De reden is nochtans eenvoudig. Omdat veel van de deugden, zoals uitgewerkt door Aristoteles en later door Thomas Van Aquino werden ingevoegd in de christelijke ethiek, dubbelzinnig en voor diverse interpretaties vatbaar zijn. Denk aan de deugd ‘moed’ als middenweg tussen lafheid en overmoed. Vaak hebben moedige mensen bijzonder negatieve handelingen gesteld. Denk aan SS-majoor Skorzeny die veel moed betoonde door de gevangen genomen Benito Mussolini te bevrijden, de Duce die dan later optrad als dictator van de republiek van Salo wat bijzonder negatieve gevolgen met zich meebracht. Teule verwijst ook naar ‘burgerschap’ als een deugd, maar dat kan je evengoed catalogeren als een cruciaal bestandsdeel van de plichtenethiek. Of de ‘hebzucht’ van bankiers als een ondeugd, maar die staat ook haaks op de strenge plichtenethiek van Kant en zelfs op het utilitarisme zoals omschreven door John Stuart Mill.

Overtuigender is de visie van Teule op de vrije markt die door sommigen als quasi absoluut wordt gezien. Sterker nog, libertariërs en neoliberalen geloven in het zelfregulerende karakter van de markt en verzetten zich tegen elke vorm van overheidstussenkomst in de markt. Maar geen enkele markt kan behoorlijk functioneren zonder hulp of toezicht van de overheid. Neem een klassieke groentemarkt op een plein in de stad. Die stad moet zorgen voor toegangswegen en parkeerplaatsen, voor water en elektriciteit, voor het verwijderen van het afval en het opnieuw schoonmaken, voor toezicht en veiligheid. Op een metaniveau is er ook nood aan regels die een echte vrije markt mogelijk maken, die zorgen voor eerlijke concurrentie, die monopolie- en trustvorming bestrijden, die prijsafspraken onmogelijk maken. Daarnaast wijst de auteur terecht op de vele externaliteiten die markten veroorzaken, denk aan milieuschade die niet in de prijs vervat zit en afgewenteld wordt op de gemeenschap.

Ook op internationaal vlak neemt Teule een standpunt over vrijheid in dat politiek steeds meer ter discussie wordt gesteld. Eurocritici stellen dat meer samenwerking (bijvoorbeeld in de Europese Unie) ten koste gaat van de eigen soevereiniteit en dus van de eigen vrijheid. Meer Brussel betekent in hun ogen automatisch minder Nederland. Dat klopt niet. Juist die samenwerking leidt immers tot meer veiligheid, meer welvaart en de realisatie van de eigen doelstellingen. Het valt trouwens op dat landen die niet tot de EU behoren, zoals Noorwegen en Zwitserland, steevast de Europese wetgeving overnemen om ook te profiteren van de schaalvoordelen van een grotere vrije interne markt. Europese regels rond fijn stof bijvoorbeeld, betekenen geen aantasting van onze vrijheid maar juist méér vrijheid omdat ze alle lidstaten verbieden te vervuilen wat beter is voor onze gezondheid. Dat wil niet zeggen dat de auteur geen kritiek heeft op bepaalde aspecten van de werking van de Europese Unie, maar de essentie is dat die samenwerking ons veel heeft opgebracht.

Aan de hand van een wetsvoorstel van D66 om orgaandonatie automatisch toe te laten na een overlijden – tenzij de betrokkene zich daar voordien heeft tegen verzet – toont Teule ook aan dat positieve zelfbeschikking beter is dan negatieve zelfbeschikking. Juist als we meer kans maken om zelf een beroep te doen op een voor ons levensnoodzakelijk orgaan, vergroten we onze vrijheid dan in het geval dat nabestaanden voor een overledene beslissen om niet deel te nemen aan dit systeem. Dit voorbeeld is exemplarisch voor het hele boek. Steeds opnieuw gaat de auteur in tegen gangbare ideeën rond negatieve vrijheid of het recht om op geen enkel vlak belemmerd te worden, omdat die vaak leiden tot het tegendeel van wat we eigenlijk zelf zouden willen om een goed leven te kunnen hebben. Net als de Vlaams-Poolse filosofe Alicja Gescinska breekt Teule dus voortdurend een lans voor positieve vrijheid en toont hij aan dat dit niet hoeft uit te monden in de door Berlin zo gevreesde tirannie van de staat.

Dat laatste blijkt ook uit zijn visie op vrijheid in een open samenleving. Daarin speelt het kritisch vermogen van de burgers een grote rol. Maar ook daarvoor zijn er instellingen nodig, zoals goed onderwijs, om die openheid en kritiek een echte invulling te geven. In feite benadert Teule hier dicht de capability approach van de liberale filosofe Martha Nussbaum, namelijk de opvatting dat het ontwikkelen van je vermogens noodzakelijk is om je vermogens te kunnen gebruiken. Zo moet je leren lezen en schrijven om van je recht op meningsuiting gebruik te kunnen maken In die zin heeft Teule gelijk dat Nederlanders (en Belgen) wat trotser mogen zijn op de vrijheden die ze verworven hebben, denk ook aan het homohuwelijk en legale euthanasie. In die zin pleit de auteur ook voor wederkerigheid als hij het heeft over de nieuwkomers: ‘We zouden immigranten uit islamitische landen moeten voorhouden dat ze in Nederland mogen geloven wat ze willen, maar dat ze anderen die vrijheid ook moeten gunnen.’

In elk geval is Teule erin geslaagd om met Vrijheid voor gevorderden een veel diepere en bredere betekenis aan de vrijheid te geven dan doorgaans wordt gedaan. Het is een voortreffelijk boek dat veel aandacht verdient, ook en vooral in liberale kringen.

 

Paul Teule, Vrijheid voor gevorderden, Boom, 2016

Recensie door Dirk Verhofstadt

mailto:verhofstadt.dirk@telenet.be

Print Friendly and PDF
Ethiek en veiligheid - Gerben Bakker

Ethiek en veiligheid - Gerben Bakker

Het Belgisch huwelijk - Marc Reugebrink

Het Belgisch huwelijk - Marc Reugebrink