Meertaligheid en de open samenleving - Vince Liégeois

Meertaligheid en de open samenleving - Vince Liégeois

Marc Reynebeau berichtte donderdag 16 januari op Radio 1 dat de Franse taal in Vlaanderen achteruitgaat, dat wil zeggen de Franse taalvaardigheid van Vlamingen. De opkomst van het Engels en de achteruitgang van het prestige van de Franse taal in zowel de wereld maar ook (en vooral) Vlaanderen ziet Reynebeau als de belangrijkste redenen voor deze achteruitgang. Terwijl tot diep in de jaren zestig Frans nodig was in het Vlaamse publieke leven, is kennis van de tweede landstaal vandaag de dag niet meer nodig.

De recente oproep van diverse docenten uit de lerarenopleiding en zelfstandigenorganisaties over het belang van het Frans (URL: << https://www.liberales.be/teksten/2020/1/17/noodkreet-frans-op-school-van-4-tot-6-naar-3-uur-per-week-open-brief-vlaamse-lerarenopleiding >>) toont bovendien aan dat deze veronderstelling niet klopt. Zij wijzen erop dat Frans nog wel belangrijk is op de arbeidsmarkt - de vraag naar Franse taalvaardigheid op sollicitatiegesprekken en het gebruik van Frans in mondelinge en schriftelijke correspondentie in het bedrijfsleven zijn hier duidelijke voorbeelden van. In hun tekst argumenteren ze daarom ook om de uren Frans op school niet of op zijn minst minder drastisch te verhinderen.

Deze negatieve evolutie van het Frans is inderdaad iets wat we reeds ruimere tijd bemerken en dat ook, hoewel dit voor de historische analyse van Marc Reynebeau niet belangrijk is, een gevolg is van de achteruitgang (en misschien zelfs gebrek aan visie en ambitie) van het Vlaamse onderwijs. Het feit dat bij de meeste overheidsdiensten Franse taalvaardigheid niet meer vereist is, universiteiten niet meer in het Frans onderwijzen, e.d. bewijst inderdaad dat Frans uit het publieke leven verdwenen is. Merk in dat opzicht ook dat in de beginjaren van het LVSV (de jaren dertig, nvdr.) men mee streed tegen de overheersing van het Frans – waarbij toen wel een onliberaal evenwicht tussen Frans en Nederlands bestond.

Reynebeau drukt echter zijn bezorgdheid uit voor de achteruitgang van het Frans; “daarmee verliezen we toch iets. Een taal is ook een drager van een bepaalde cultuur”. Ik deel de mening van de heer Reynebeau hier volledig; kennis van een vreemde taal is altijd een verrijking je eigen levenservaring en brengt je ongelooflijk veel zaken bij.  De “cultuur” waar hij in het interview op doelt bevat namelijk zoveel meer dan enkel tradities en gebruiken van een bepaald taalgebied (waarbij cultuur iets zou zijn waar we ons als liberalen natuurlijk minder mee associëren); inzichten, schoonheid (denk aan liederen en gedichten), kennis (al bij al zijn maar zeer weinig literaire en algemene wetenschappelijke werken zijn in het Engels vertaald),….

Dat het Frans op de arbeidsmarkt zogezegd passé is, is in dat opzicht niet eens het probleem. Het probleem ligt eerder in onze attitude ten opzichte van het Frans en het aanleren van andere vreemde talen – m.a.w. de zeer pragmatische visie die veel personen vandaag de dag op kennis hebben. Er groeit bij veel mensen een nefaste pragmatische visie op het onderwijs die als leidraad heeft dat “kennis bruikbaar moet zijn” (*), waarbij het aanleren van Frans niet nuttig lijkt wegens maatschappelijk weinig relevant en “vandaag de dag vervangen door het Engels”. Veel vrienden van mij spreken zich omwille van deze redenen dan ook uit tegen het aanleren van Frans – toevallig vaak net diegenen die het Frans het minst beheersen.

Merk daarbij op dat dit argument voor vele andere vakken wordt aangehaald: zoals chemie, biologie, aardrijkskunde, fysica, etc. (vaak afhankelijk van de latere ontwikkeling en specialisatie van personen zelf). Maar als je naar de huidige problemen van de samenleving kijkt – de Flat Earth Society, Anti-Vaccers – zie je dat al deze vakken zeker en vast hun eigen belangrijke functie hebben. Ook het discours van een aantal politieke partijen, die vinden dat wij geen Frans moeten leren omdat men “aan de andere kant van het land geen Nederlands moet leren”, helpt dit probleem niet op te lossen. Als een bepaalde bevolkingsgroep of een bepaald persoon ervoor kiest een taal of een vreemde taal in het algemeen niet aan te leren, kan men dat zeker als spijtig aanschouwen, maar iedereen is vrij zijn of haar eigen keuzes te maken, iets dat ook voor ons eigen ideologisch kader enorm belangrijk is. Maar beslissingen die anderen nemen zouden niet onze eigen levenskwaliteit mogen bepalen: we gaan ons onderwijs niet onderuithalen en onze intellectuele ontwikkeling niet temperen omdat iemand anders x of y niet wil leren. 

Wat zijn echter inzichten die  het aanleren van een vreemde taal ons kan opleveren? Dit kan eender welke vreemde taal zijn, en moet niet broodnodig Frans zijn, doch neem ik deze taal als voorbeeld in dit opinietekst. Bij deze drie voorbeelden:

(i)     De taal zelf. Een eerste interessant voorbeeld is de conjunctief of subjonctif, die niet alleen in het Frans maar ook in het Duits, Italiaans en vele andere talen aanwezig is. Hoewel iets dat wij bij het leren van een tweede taal vaak overbodig en moeilijk vinden – daar de conjunctief niet meer productief is in onze eigen taal – heb ik de conjunctief altijd een ongelofelijk interessant grammaticaal element gevonden. Het verschil met talen die buiten de indicatief ook de conjunctief gebruiken is dat deze een veel duidelijker onderscheid tussen feit/mening, waarheid/idee, etc. kennen. De conjunctief staat namelijk voor dingen die subjectief zijn, meningen, hypotheses, irreëel, etc.. Een simpele verwijzing naar het discours van Donald Trump, Boris Johnson en andere populisten in de Post-truth era volstaat al om het belang hiervan aan te duiden.

(ii)    Taalbeleid. Datzelfde geldt voor hoe verschillende talen met “geslacht/gender” omgaan en hoe verschillende vormen van taalbeleid proberen maatschappelijke problematieken als de ongelijkheid tussen man en vrouw, de #MeToo-beweging, e.d. aan te pakken. Als je naar het Duits kijkt, zie je bijvoorbeeld dat veel beroepsnamen en benamingen in het algemeen oorspronkelijk enkel een mannelijke variant hadden, om deze taalkundige ongelijkheid tegen te gaan werd besloten aan deze woorden het suffix -Innen toe te voegen (bv. StudentInnen/Student*Innen, WissenschaftlerInnen/Wissenschaftler*Innen), om zo mogelijke ongelijkheid of discriminatie tegen te gaan. Hetzelfde geldt voor de Finse taal, waar men een nieuw voornaamwoordensysteem in het leven riep voor die mensen die zich noch als vrouw noch als man identificeren (cf. ook het gebruik van latinx in de Verenigde Staten). In hoeverre zo’n maatregelen nuttig zijn laat ik in het midden, maar de vergelijking maken is sowieso altijd interessant.  

(iii)  Taal en de hersenen. Als laatste zou ik er graag nog op willen wijzen dat het oefenen van taal ook bepaalde delen van het menselijke brein traint en op vele andere vlakken positieve effecten heeft op de ontwikkeling van het menselijke verstand en de menselijke psyche. Ik las onlangs een opinietekst die wees op het belang van wiskunde in het onderwijs en hoe dit je anders leert denken, maar datzelfde geldt ook voor taal en vreemde taalverwerving. Dit wordt door ontelbare wetenschappelijke studies aangetoond, van studies over tweetalige opvoedingen tot studies over Erasmus-ervaringen en tweede-taalverwerving aan de middelbare school/universiteit. De invloed van tweede-taalverwerving is in veel opzichten zelfs groter dan die van wiskunde, daar we vanaf onze geboorte zo hard aangeleerd krijgen om één taal of taalrepertorium te gebruiken, en we met het verwerven en onder controle krijgen van een tweede taal juist aan enorme geestelijke verrijking doen.

Onze filosofen leggen er niet altijd de klemtoon op, maar voor ons ideologische kader zijn kennis en het vergaren ervan ongelooflijk belangrijk. Denk maar aan Popper’s artikel Wider die großen Worte, de these van Stuart Mill over de Staat en het probleem van kennis in deze. Datzelfde geldt ook voor vele preliberale werken zoals deze van Immanuel Kant – Kritik der reinen Vernunft, Kritik der praktischen Vernunft, Kritik der Urteilskraft – en Klopstock’s De Geleerdenrepubliek. Kennis en een kritische, open geest zijn belangrijk voor het intact houden van ons democratisch systeem, maar vooral voor onze eigen menselijke ontwikkeling en het creëren van de open samenleving. Daarom ook net, dat het leren van verschillende talen, die elk hun eigen kennis en inzichten inhouden en de oefening vragen om je geest te verruimen, zeker door ons gestimuleerd, of op zijn minst positief belicht moet worden.  

Ik herhaal het voor de zoveelste keer: het leren van extra talen is een enorme rijkdom en het feit dat dit “op het eerste zicht” weinig nuttig lijkt te zijn voor je toekomst mag geen argument zijn. Studies tonen aan dat meertaligheid nog steeds een voorrecht is in Europa, wat mensen verplicht om telkens in dezelfde omgeving te blijven en wat zowel de open samenleving als kritisch denken niet ten goede komt. Het is ongelooflijk om te zien hoeveel Vlamingen zich internationaal verplaatsen; tijdens hun studies, voor hun jobs, met hun pensioen,…. We mogen dit en onze taalvaardigheid niet verloren laten gaan.

Onze vaardigheid in het Engels helpt ons daar natuurlijk ongelooflijk hard bij, en lijkt tegenwoordig goed ingeburgerd te zijn bij ons. Dit is in veel landen echter niet het geval – iets wat weeral voornamelijk in hun nadeel spreekt – en beperkt zowel de internationale positie van het land zelf als de mogelijke ontwikkeling en mobiliteit van haar inwoners. Dit is voor onszelf echter een extra argument andere talen dan het Engels te verkennen. Hoewel de heer Reynebeau zich ietwat voorzichtig uitdrukt tegenover de alomtegenwoordigheid van het Engels, moeten we ook dit positief (maar kritisch) blijven stimuleren. Situaties als in Italië, waar zowel maatschappijcritici als taalkundigen de opkomst van het Engels vreesden – wat nog steeds leidt tot ongelooflijk veel problemen met en een grote achterstand van de Engelse taalvaardigheid bij Italianen – zijn absoluut te vermijden.

Slotwoord:

Een idee van Hayek dat mij altijd enorm geïnspireerd heeft is dat, wanneer verschillende samenlevingsvormen/-organisaties naast elkaar leven, men niet alleen kan zien welke de betere zijn, maar ook van elkaar kan leren, waardoor betere samenlevingsvormen en een betere wereld in het algemeen gecreëerd worden. Datzelfde geldt voor verschillende talen, zij het op een lichtjes andere manier. Ook talen concurreren met elkaar, kijk maar naar de late Middeleeuwen toen er tussen het Latijn, Frans en Italiaans een ware strijd plaatsvond om de taal van de kunst of de liefde te zijn. De sprekers van een taal vormen heel vaak ook een zekere gemeenschap (“taalgemeenschap”) en hoewel het spreken van één enkele taal en minder “taalverdeeldheid” op het eerste zicht mooie idealen lijken, is dit over het algemeen echter niet het geval.

Het is juist deze verscheidenheid die de mensheid sinds jaar en dag uniek heeft gemaakt, elke groep mensen en elke persoon zijn of haar unieke persoonlijkheid geeft. Het is deze taaldiversiteit die ons juist uitdaagt om uit onze eigen comfortzone te komen, nieuwe dingen te leren – in dit geval taal en alles wat hier inherent aan is – en de hand uit te steken naar andere mensen, andere ideeën en andere culturen. Zolang we die oefening maken en ons niet verstoppen achter onze eigen taal of een taal die we als superieur of “ultra-functioneel” beschouwen, helpen die verscheidenheid en de bijhorende uitdaging ons als mensen vooruit. Een multiculturele of open samenleving waarin verschillende groepen naast elkaar leven, elkaar niet kennen en elkaar niet verstaan, bestaat niet. Misschien dat ik als taalkundige het belang van mijn eigen studieobject en discipline mateloos overschat, maar ik kan mij niet van de indruk ontdoen dat meertaligheid daarin een belangrijke rol speelt. Dit ook voor de geestelijke en intellectuele ontwikkeling van het individu zelf.

Dat het Frans daarbij zijn functionaliteit in Vlaanderen wat verloren heeft, is daarbij niet belangrijk – net zoals het in dit essay niet iets was dat we wilden veranderen – hoewel nog maar eens gezegd moet worden dat partijen met het kinderachtige discours van “zij niet, dus wij ook niet” in eender welke context geen goede voorbeelden vormen voor de samenleving. De voordelen van het aanleren van vreemde talen zijn niet te onderschatten – het maakt niet uit dewelke; Frans, Italiaans, Chinees, Arabisch, een Antwerpenaar die het West-Vlaams dialect wil leren…. Het verreikt je eigen wereldbeeld en de cognitieve en psychologische oefening zijn ongelooflijk vruchtbaar voor de mens. Natuurlijk, in de geest van het liberalisme moeten we ons niet normatief opstellen t.o.v. het aanleren van vreemde talen, iemand die geen andere talen wil leren moet dat eenvoudigweg niet doen, hoe spijtig ik dat ook vind. Ik kan echter niet vaak genoeg zeggen dat iemand die een nieuwe taal leert of zich zelfs maar een beetje in een vreemde taal verdiept, een nieuwe stap zet richting een open, verdraagzame en multiculturele samenleving, waarin meertaligheid en plurilinguïsme o zo belangrijk zijn. Daarbij herinner ik mij een mooi citaat van Ludwig Wittgenstein: “de grenzen van mijn taal zijn de grenzen van mijn wereld”.  

(*) Uiteraard gaat met onderwijs ook een zekere pragmatische visie en pragmatische dimensie gepaard, wat noodzakelijk is voor de latere tewerkstelling van studenten en het aanwenden van de geleerde materie en vaardigheden. Onderwijs staat echter ook in voor de geestelijke ontwikkeling van jongeren, waarbij dus ook een meer “holistische” visie op kennis komt kijken.

Vince Liégeois is Kernlid bij Liberales , voormalig hoofdredacteur van ‘Neohumanisme’, het magazine van LVSV Gent, PhD-student in Language Sciences aan de Université de Bourgogne en in Romaanse Taalkunde aan de Heinrich-Heine-Universität Düsseldorf.

Print Friendly and PDF
Waarom er geen probleem is met Apu van The Simpsons - François Levrau

Waarom er geen probleem is met Apu van The Simpsons - François Levrau

Moet ondraaglijk lijden draaglijk zijn? -  Rudi Collijs

Moet ondraaglijk lijden draaglijk zijn? - Rudi Collijs