Het is maar tien uur sporen naar Berlijn – Mies Bouhuys
Ik ken Ed. Hoornik (1910-1970) eigenlijk alleen van naam en kwam hem ooit tegen in de les Nederlands op gymnasium Bernrode maar dat is inmiddels ook al bijna 60 jaar geleden. Onlangs kwam ik hem weer tegen in Nachttrein naar Berlijn van H.M. van den Brink. Het was zijn gedicht Pogrom met die laatste regel die ook de titel van dit boek vormde dat me deed besluiten de aantekeningen van de echtgenote, Mies Bouhuys (1927-2008) aan te schaffen.[1] Die laatste regel – het is maar tien uur sporen naar Berlijn – is ronduit briljant maar o zo onheilspellend.
Hoornik verkeerde, ook al kwam hij uit een katholiek gezin, voornamelijk in linkse kringen en moest niets hebben van de in die jaren steeds populairder wordende Hitler. Diens antisemitisme stuitte hem tegen de borst. Hij kreeg, op vakantie in Duitsland, verkering maar het meisje was van protestante huize, aanleiding voor de ouders van Ed om hem de deur te wijzen. In augustus 1934 trouwt hij met Liesel. In diezelfde tijd meent de minister van Justitie, van Schaik, dat Nederland geen vluchtelingen uit Duitsland meer moet toelaten!
De tekst is gelardeerd met gedichten van Hoornik die solidariteit met de verdrukten ademen. Niet alle anekdotes of geschiedenissen worden even duidelijk toegelicht in dit overigens zeer goed geschreven boek en dat bemoeilijkt dan het lezen van zulke passages. Zelf zegt Hoornik over zijn gedichten: “Ik probeer de mens te laten zien zoals ik denk dat hij is: niet minder ten kwade dan ten goede geneigd. Ik plaats hem bijna altijd in een bedreigde situatie, omdat ik geloof dat de kernvraag van het menselijk bestaan in zo’n situatie het duidelijkst zichtbaar wordt. De mens staat er naakt en toont wie hij is. Niet minder mens dan anti-mens. Verscheurd door de tweespalt tussen orde en chaos in hemzelf. Een eeuwig raadsel.”
Hoornik scheidde van zijn Duitse echtgenote (details worden niet verstrekt, zoals we ook niet weten hoe Liesel over haar vaderland dacht) en trad in 1957 in het huwelijk met Mies Bouhuys. Maar voor het zover was, kwam hij in Dachau terecht. Helaas zijn de aantekeningen van Mies Bouhuys nogal ongestructureerd. Ze schrijft dat Eddie in het najaar de wildernis van Dachau betrad maar zet er geen jaartal bij. Terugbladeren levert niks op dus ik ben (opnieuw) aangewezen op Wikipedia. Slordig en onnodig. Ik realiseer me dat ik dit boek niet moet lezen als een biografie, het bevat slechts of voornamelijk de aantekeningen van het leven dat de tweede echtgenote met de dichter leidde.
Heerlijk, althans voor mij, zijn de anekdotes uit de niet onopgemerkt voorbijgegane jaren zestig en hoe fraai is het je hier van de dichter en verzetsheld H.M. van Randwijk (1909-1966) nog eens voor de geest te halen met zijn immer actuele gedicht
Een volk dat voor tirannen zwicht
Allen, die hier tesamen zijn,
de levenden, de doden,
de handbreed, die ons scheidt, is klein,
wij zijn tesamen ontboden voor het gericht …
Gedenk de liefste, die hier ligt,
de broeder, vrind of vader,
maar gun Uw ogen wijder zicht,
aanzie het land en alle mens tegader,
hoor dit bericht:
Wij staan tesaam voor het gericht
voor goed of kwaad te kiezen,
een volk dat voor tirannen zwicht,
zal meer dan lijf en goed verliezen,
dan dooft het licht.
Henk van Randwijk, 1953
Het leven van de veel te jong gestorven Ed Hoornik werd getekend door zijn onuitwisbare herinneringen uit Dachau. Bouhuys slaagt erin een heel mooi en intens portret van haar dichter-echtgenoot te schetsen. De dichter die feilloos aanvoelde wie de vertrapten en kanslozen waren. Hij kende slechts één modus: de betrokken dichter die nooit hoefde te twijfelen over wie zijn solidariteit behoefde, verdiende. Ed. Hoornik was de geëngageerde dichter bij uitstek. Het was sleepbootkapitein, communist en verzetsheld Piet Maliepaard (1909-1977) die bij de begrafenis van Hoornik in 1970 sprak: “Voor velen van ons is er nooit een bevrijding geweest en zeker niet voor Eddie. Voor Eddie kwam de bevrijding van Dachau pas zondag jongstleden.”
Dit boek van Mies Bouhuys is een mooi en ontroerend monument voor een pracht van een dichter. Het boek verscheen in 1985 maar is nog steeds actueel. Lees de dichters er maar op na.
Recensie door Enno Nuy
Mies Bouhuys, Het is maar tien uur sporen naar Berlijn, Mies Bouhuys over Ed. Hoornik, Meulenhoff, 1985, 210 pagina’s
[1] Pogrom
Is dat de maan, die naar het laatst kwartier gaat,
of een gelaat, omgord door walm en vlam?
Waar is Berlijn, en waar de Grenadierstraat?
– Vluchtte de jongen, toen de bende kwam?
Is dat zijn schim, die daar voor de rivier staat,
is dit het water dat hem langzaam nam,
is dit de Spree, en dat de Grenadierstraat?
– Het is de Amstelstroom, ’t is Amsterdam.
Op ’t Rembrandtsplein gaan de lantarens branden,
over de daken sproeit een lichtfontein.
– Ik druk mijn nagels dieper in mijn handen.
De Jodenbreestraat is een diep ravijn;
ik zie mijn schaduw dansen op de wanden.
– Het is maar tien uur sporen naar Berlijn.
Ed. Hoornik, 1938