Voka is nu gansch het volk – Jan Dumolyn
Er is al wat inkt over gevloeid, maar het blijft schokkend: de Vlaamse regering heeft drastisch gesnoeid in de subsidies voor kerninstellingen van het Nederlandstalige culturele en intellectuele leven. De Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal en Letterkunde (Kantl) verliest tegen 2027 bijna de helft van haar werkingsmiddelen, zonder inhoudelijke evaluatie. Ons Erfdeel, dat decennialang de culturele samenwerking tussen Nederland en Vlaanderen bevorderde, ziet zijn steun gehalveerd en in een volgende fase nog verder teruggeschroefd. Ook de Ultimas verdwijnen – een schrijnend afscheid van wat ooit de Belgische Staatsprijzen voor Vlaamse Letterkunde waren, de eerste officiële erkenning voor auteurs als Guido Gezelle, Cyriel Buysse, Louis Paul Boon, Hugo Claus, Patricia De Martelaere en Kristien Hemmerechts. Eenzelfde besparingslogica treft de Koninklijke Vlaamse Academie van België (KVAB).
Kortzichtigheid
Met die kortzichtigheid ondergraaft Vlaanderen niet alleen zijn taal-, cultuur- en wetenschapsbeleid, maar ook een deel van de intellectuele infrastructuur waarop dat beleid generaties lang steunde. Voor het grote publiek zijn ze misschien onbekend of stoffig, maar academies voor taal, kunst en wetenschap gaat terug tot de 17de eeuw, toen Europa kennis en cultuur begon te organiseren in instellingen als de Académie Française en de Royal Society.
Het waren aanvankelijk natuurlijk elitaire genootschappen die de natievorming moesten ondersteunen, maar ze groeiden uit tot symbolen van de bijdrage van wetenschap, kunsten, geschiedenis, taal en cultuur aan de maatschappelijke ontwikkeling. In de oorspronkelijk uitsluitend Franstalige Belgische context kregen de Vlaamse academies bovendien een emancipatorische functie. Kantl en KVAB zijn nog altijd maatschappelijk relevant: ze stimuleren onafhankelijk wetenschappelijk onderzoek en versterken taal en cultuur. En dat alles voor een overheidssubsidie die binnen de Vlaamse begroting bijna niets voorstelt.
De Vlaamse culturele wereld trok fel van leer tegen bevoegd minister Caroline Gennez (Vooruit). Filosofe Tineke Beeckman (DS 22 oktober) hekelde naar aanleiding van deze bezuinigingen het typische beoordelen van cultuur op ofwel economisch nut (door de rechterzijde) ofwel moreel activisme (door links). Zij pleitte voor de intrinsieke waarde ervan. Schrijver Christophe Vekeman (DS Weekblad 25 oktober) verweet Gennez een dedain voor het culturele verleden zelf. Niet dat er zonder zulke academies of Groot-Nederlandse initiatieven nu plots geen waarde aan de schone kunsten en letteren meer gehecht zou worden uiteraard. Impulsen tot creativiteit en vernieuwing komen van onderuit. Maar vanuit historisch standpunt is die cultuuraverse kleinburgerlijkheid van de Vlaamse regering wel een symbolisch breukmoment.
Hefboom voor emancipatie
Zowel de Vlaamse beweging, de socialisten en de christendemocraten beschouwden traditioneel taal en cultuur als een fundamentele hefboom voor emancipatie. Het Nederlands moest toegang bieden tot onderwijs, maatschappelijke participatie, zelfontplooiing en economische ontwikkeling. De flamingante socialist August Vermeylen benadrukte dat de taalstrijd een middel daartoe was, geen doel op zich. Hij stond aan de wieg van de vernederlandsing van de Gentse universiteit.
In dat streven naar geestelijke ontvoogding werd ook aan de letterkunde veel belang gehecht. De Vlaamse beweging had trouwens zelf ooit avant-gardistische schrijvers zoals Paul van Ostaijen en Wies Moens. Na de Tweede Wereldoorlog ontwikkelde de Vlaamse literatuur zich echter kosmopolitischer en progressiever, met Claus en Boon als vrijgevochten boegbeelden. Priester-dichters moesten nu plaats maken voor maatschappijkritiek. Maar ook toen zou geen enkele politicus erover gedacht hebben de grote Vlaamse schrijvers niet meer op een voetstuk te plaatsen.
Vandaag breekt de Vlaamse regering dus nog wat meer met zijn emancipatorische tradities: taal en cultuur lijken geen hefboom meer. Maar die koerswijziging heeft diepere sociologische wortels. De Vlaamse kapitalistische elite die zich na de oorlog ontwikkelde, heeft nooit veel interesse betoond in cultuur of mecenaat, het bleef in hoofdzaak beperkt tot statusvertoon en lidmaatschap van societyclubs. Cultuur was voor veel hardwerkende ondernemers altijd een luxe en geen maatschappelijke noodzaak. Het huidige beleid is daar een logisch vervolg op: cultuur wordt gemeten aan economisch nut, niet aan intrinsieke waarde of identiteit. Vandaag zijn de kunstenaars en schrijvers die zichzelf Vlaamsgezind noemen bovendien op de vingers van een hand te tellen, maar de liefde komt ook niet van de andere kant.
De N-VA luistert nu blijkbaar alleen nog naar de ondernemersclub Voka en lijkt het traditionele culturele nationalisme definitief te hebben losgelaten – waarmee ik zeker niet wil suggereren dat alle Voka-leden cultuurbarbaren zijn. Zelfs de eigen Vlaamse Volksbeweging en de IJzertoren zetten ze op droog zaad. Vooruit en CD&V volgen slaafs dat beleid. Wat overblijft, is een soort centennationalisme en veel getoeter over technologische ontwikkeling en Vlaamse veerkracht. Jozef Deleu, de oprichter van Ons Erfdeel, waarschuwde al in de jaren 80 voor dat soort tamme middelmatigheid. Het is dan ook ironisch dat ook zijn erfenis nu wordt wegbezuinigd.
Maar ook links verzaakt dus aan zijn plicht. Het ideaal van volksverheffing – cultuur voor iedereen, ongeacht inkomen – werd eigenlijk al in de jaren 70 overboord gegooid.
Zogenoemde expats
Waar het Vlaams-nationalisme ooit taal zag als instrument van emancipatie, gebruikt de N-VA die taal nu eerder om te disciplineren. Migranten en anderstalige jongeren worden geconfronteerd met een hiërarchie van talen: alleen het Nederlands telt, hun moedertaal wordt bestraft of gemarginaliseerd.
Die energie zouden we misschien beter gebruiken om onze anderstaligen intensief met de Nederlandse letterkunde te confronteren. Maar de zogenoemde expats – een woord dat ik nooit echt heb gesnapt, maar waarvan ik denk dat het ‘rijke migrant’ betekent – mogen natuurlijk wél overal ongehinderd Engels gebruiken. Ook aan de universiteiten, waar het Nederlands langzaam maar zeker doodgeknepen wordt.
Het idee dat echte levensvervulling voortkomt uit wetenschappelijke ontwikkeling of kunstzinnige ervaring, los van economische toepassing, klinkt hopeloos ouderwets. Maar literatuur, muziek, natuurobservatie of zuivere wiskunde zijn niet elitair – die misvatting bestaat jammer genoeg ook bij progressieven. Elitair zijn rijke mannen die met helikopters hun bedrijfsfeesten aandoen en er de werknemers gratis worsten en schlagermuziek voorschotelen. Of voetbalploegen kopen en daarom in de pers als ‘grote meneer’ betiteld worden. De ware subsidieslurpers zijn niet die professoren en schrijvers die maandelijks in een academiezaal samenkomen, maar de arrogante bovenklasse die privévluchten vanuit Deurne naar Nice of Dubai door de belastingbetaler laat meefinancieren, maar dan met “werkingsmiddelen” in plaats van subsidies.
Misschien moeten onze Vlaamse ministers Hendrik Consciences roman Baas Gansendonck nog eens lezen. Die rijke, maar ongeletterde herbergier uit de Kempen ging ten onder aan inhaligheid, hoogmoed en een gebrek aan zelfkritiek. Steeds meer lijkt hij het spiegelbeeld van onze zelfgenoegzame Vlaamse bovenklasse te worden.
Jan Dumolyn
De auteur is hoogleraar geschiedenis aan de Universiteit Gent. Deze column verscheen eerst in De Standaard van 14 november 2025 en publiceren we met toestemming van de auteur.


