De heuvel - Rob van der Linden
Een boek dat vanaf de eerste woorden vertrouwen wekt, begint zo: “Op een dag was de Almachtige in een vrolijke bui. Vaak kwam dat niet voor, gezien de voren van hebzucht en afgunst die zijn schepselen in de aardkorst ploegen om er haat in te zaaien.” Onmiddellijk valt op dat de schrijver kan vertellen en niet wars is van ironie of droge humor. Dat bevalt mij wel en ik overweeg ook de andere boeken van deze schrijver, van wie ik niet eerder hoorde, te gaan lezen.
In de eerste vijftig pagina’s reizen we door Noord-Afrika en Arabië, door het Albion van Whitby, de Scoten en de Picten en het Wales van de rode draak om te eindigen in Aken en Rome. Het geeft me gelegenheid om al lezende Wikipedia te raadplegen over alle namen van plaatsen en personen die de revue passeren om vast te stellen dat de schrijver zich aan de loop van de geschiedenis houdt en mij geen sprookjes op de mouw speldt. Deze vertelling begint in het jaar des heren 637 en, zo blader ik vooruit naar de laatste pagina, eindigt anno 2023. Prachtig is het verhaal van paus Adrianus die weet te vertellen dat de bisschopsmijter een vissenbek moet verbeelden: de prelaten moeten immers mensen opvissen om de kerken mee vol te stouwen!
Onwillekeurig moet ik denken aan Jan van Aken, die andere schrijver van historisch verantwoorde romans. Maar zijn De ommegang kon mij bepaald niet bekoren, te barok, onredelijk vrouwonvriendelijk en ongeloofwaardige anekdotes. Nee, dan denk ik liever aan Willem die Madoc maakte van Nico Dros. Ik ben benieuwd hoe ik na het uitlezen van dit boek oordeel! Grappig om op pagina 71 opeens te lezen: “Naar Aken is later de briljante verhalenverteller Jan van Aken vernoemd.” De schrijver voelt zich dus schatplichtig aan een jonger idool. Ik heb vooralsnog meer waardering voor de bewonderaar. Als stilist overtreft hij van Aken in ruime mate.
Maar goed, Liudger, de held van de eerste helft van dit boek zo lijkt het, bekeert heel wat Friezen en keert terug naar Aken. Maar dan gaan we terug in de tijd omdat dit verhaal is opgebouwd als een rivier die onderweg door tal van zijrivieren gevoed wordt. Op een buitengewoon ingenieuze wijze weet de schrijvers al zijn personages en verhalen met elkaar te verbinden, haast organisch en als je er een schema van zou maken zou het een ingewikkelde tekening worden. Wel bezondigt de schrijver zich aan een anachronisme als hij op pagina 151 een bedoeïenentent vindt lijken op een paviljoen op een wereldtentoonstelling. Maar de eerste wereldtentoonstelling vond pas plaats in 1851 terwijl we in dit verhaal nog niet verder dan 798 zijn.
Dan zijn we in een grote stap van het jaar 802 aangeland in 1905. En dan produceert van der Linden weer zo’n fraaie taalvondst: “Zoals een grote teen het gat in de sok vindt, zo vond ik mijn geluk op De Heuvel.” In dit hoofdstuk, halverwege het boek komen we voor het eerst een ik-figuur tegen. We moeten nog ontdekken wie dat is, Matthias Bredius wiens naam we al tegenkwamen in de subtitel van dit boek. De beschrijving van de familiegeschiedenis is werkelijk prachtig en stilistisch van een hoog niveau. Wat alleen al te denken van: ‘Verveling woont in je hart’ en even verderop: ‘Daadkracht woont in je ziel.’ Heel grappig is dat we hier ook nog de vader van Godfried Bomans (die overigens pas veel later genoemd zal worden) tegenkomen. Matthias noemde Haarlem, waar zijn vader wethouder zou worden, “een stad van boekhouders, baliekluivers en bijbelridders”. En de beschrijving van het doodsbed van de moeder van Matthias is werkelijk briljant! We komen Jacob Israël de Haan tegen en, zowaar, Karl May. En niet te vergeten de iconische opa Egbert die zei: “Als eenzaamheid een keuze is, valt er goed mee te leven.”
En al snel vinden we in dit late jaar de aansluiting terug met het verhaal van de eerste pagina’s van dit magische boek.
En passant leer ik ook nog dat woman een samentrekking van ‘womb’ met ‘man’ is, een vrouw is een man met een baarmoeder. En op pagina 261 de eerste zin die ik niet snap: “Ze deed een dienstje op bij een kinderrijk gezin.” En op pagina 311 lees ik: “Een adembenemende rit voor wie geen hoogtevrees heeft, zoals ik.” Heeft die ik nu wel of geen hoogtevrees? En op pagina 324 lijkt de koningin van Roemenië op Bianca Castafiori maar hier vergist de schrijver zich: zij bestond nog niet in 1905. En hetzelfde euvel doet zich voor als Bredius in Jeruzalem een associatie met de Armeense componist Aram Katchatourian ervaart. In 1905 echter was de componist pas 2 jaar oud, hij had nog geen noot gecomponeerd! Maar goed, even verderop duikt zelfs een Lennon-brilletje op in het verhaal waarbij de schrijver dan vermeldt dat die Lennon toen nog niet bestond (of wel?). Leuk gevonden maar zo’n brilletje, bestond dat toen al wel? Nog gekker is de rekensom van Kuiper om het honorarium van Bredius te berekenen: vijftig maanden maal zevenhonderd gulden is vijfendertighonderd? Maal tien, dacht ik toch!
Maar we gaan verder en bij een hernieuwde kennismaking met Karl May maakt Bredius melding van Godfried Bomans die kritiek had op Karl May. Dat klopt en dat verhaal kreeg de titel Het ruikt hier naar gas maar dat vertelt Bredius er niet bij. Tussen haakjes: ik ben het in dezen niet met de door mij zeer bewonderde Godfried Bomans eens. Maar het probleem is dat de ontmoeting tussen Bredius en May plaatsvindt in 1908 terwijl Godfried Bomans pas in 1913 geboren zou worden. Hoe nu?
Enfin, we zijn nog steeds op zoek naar de heuvel die al in de eerste pagina’s van dit boek wordt beschreven. Het was toen het jaar 637. Bredius vindt die heuvel ook al worden we niet gewaar hoe hij die vond, waren de aanwijzingen zo klip en klaar? Kennelijk. We denderen door de moderne geschiedenis heen en komen aan bij de inval in Hongarije door de Russen in 1956. De schrijver schrijft: “Josef Stalin was Boedapest binnengevallen.” Maar dat klopt natuurlijk niet, Stalin overleed in 1953. Chroetsjev was aan de macht.
In het volgende hoofdstuk leren we Johannes van Loon en Lieuwke Wynia kennen. Van der Linden schrijft: “Ze voegde zich bij een groepje scholieren dat de avondklok negeerde omdat die nog niet was ingevoerd.” Hier struikelt de schrijver natuurlijk nadrukkelijk over zijn eigen barokke schrijfdrift.
We zijn aangeland bij Nes Ammim, een echt bestaande maar obscure en weinig om het lijf hebbende organisatie die in 1961 bezoek krijgt van Mulisch met in zijn kielzog Hafmo in wie we natuurlijk onmiddellijk van Mierlo herkennen. Het lijkt een beetje op namedropping, ik begin verhalenmoe te worden, deze geschiedenis lijkt nergens meer heen te gaan en ik vrees een bloedeloos einde. Bredius voelt dit aan als hij zijn herinneringen boekstaaft en naar een uitgever stuurt die reageert: “Uw manuscript brengt de lezers te weinig nieuws. Als ze de bibliotheek induiken, kunnen ze dit allemaal ook zelf te weten komen.”
Rob van der Linden schreef een prachtige geschiedenis waarin hij gebeurtenissen en voorvallen, namen en personages op een knappe wijze aan elkaar knoopt. Uiteindelijk heeft hij mij overtuigd ook al zie ik wel enkele tekortkomingen en word je op een gegeven moment duizelig van al die verhalen, dreigt de overdaad te gaan storen. Maar ik lees liever hem dan Jan van Aken die zich verslikt in zijn eigen plot. Rijgen de verhalen zich in de eerste helft van dit boek aaneen, de tweede helft wordt geheel in beslag gekomen door Matthias Bredius en Abraham Kuiper. Van der linden kan verhalen vertellen, zoveel is zeker en hij heeft een fraaie stijl.
Soms echter struikelt hij over zijn eigen tong en wordt hij te barok. Het intermezzo met Mulisch en Hafmo is echt overbodig en voegt niets toe. En de jaartallen van de werkelijkheid verdragen zich soms moeizaam met de verhalen uit dit merkwaardige boek. Onze hele geschiedenis komt voorbij maar de Grote Oorlog, de Tweede Wereldoorlog en het ontstaan van Israël worden in slechts enkele pagina’s behandeld. Dat is vragen om problemen en deze passages zijn dan ook nauwelijks bevredigend. Maar al met al heb ik er wel van genoten.
Recensie door Enno Nuy
Rob van der Linden, De heuvel, Uitgeverij Magonia, 2025, 492 pagina’s