Burgerlijke ongehoorzaamheid is in principe geweldloos – Patrick Loobuyck

Burgerlijke ongehoorzaamheid is in principe geweldloos – Patrick Loobuyck

Door de acties van Code Rood, en eerder ook al Extinction Rebellion, duikt opnieuw regelmatig de term burgerlijke ongehoorzaamheid op. Maar wat betekent dat concept precies? En welke functie kan het vervullen? Deze vragen werden al uitvoerig besproken in de jaren zestig, vooral in de context van de Amerikaanse burgerrechtenbeweging, de protesten tegen de Vietnamoorlog en de dekolonisatiebewegingen in het Zuiden.

Van Mahatma Gandhi en Martin Luther King Jr. tot Hannah Arendt, John Rawls en Jürgen Habermas wordt burgerlijke ongehoorzaamheid traditioneel in verband gebracht met transparantie en geweldloosheid. Gemaskerd vernielingen aanbrengen of door sabotage ook andere mensen in gevaar brengen, valt daar niet onder.

John Rawls

Ook in de politiek filosofische literatuur is er vernieuwde aandacht voor burgerlijke ongehoorzaamheid.[1] Het is opvallend dat de benadering van John Rawls, die hij in 1971 in A Theory of Justice formuleerde, nog steeds grote invloed heeft.[2] Volgens Rawls is geweldloosheid een essentieel onderdeel van het concept, waarmee het zich onderscheidt van eigendomsschade, sabotage en militant verzet. Ik parafraseer even[3]:

“Burgerlijke ongehoorzaamheid is een publieke, geweldloze, gewetensvolle maar politieke daad die in strijd is met de wet, doorgaans gepleegd met het doel een verandering in de wet of het beleid te bewerkstelligen. Het appelleert aan gedeelde rechtvaardigheidsbeginselen en een publiek gedeeld rechtvaardigheidsgevoel. Geweld is strijdig met burgerlijke ongehoorzaamheid als een vorm van appelleren. Burgerlijke ongehoorzaamheid is om nog een andere reden geweldloos. Ze is een uiting van ongehoorzaamheid aan de wet binnen de grenzen van trouw aan de wet - die tot uiting komt in de publieke en geweldloze aard van de daad. Georganiseerd militant verzet valt niet binnen de grenzen van trouw aan de wet, maar staat voor een diepere verwerping van de rechtsorde, en kan daarom niet onder de categorie van burgerlijke ongehoorzaamheid vallen.

Rawls benadrukt bovendien dat acties transparant moeten zijn en dat activisten bereid moeten zijn de wettelijke consequenties van hun gedrag te aanvaarden. Wie zich niet-identificeerbaar maakt, probeert zich daaraan te onttrekken en bevindt zich buiten het klassieke kader van burgerlijke ongehoorzaamheid.

Uncivil disobedience?

In het actuele debat worden die voorwaarden opnieuw besproken. Zo richten hacktivisten zich op de servers van inlichtingendiensten of grote bedrijven, werden tijdens Black Lives Matter-protesten standbeelden vernield en werd geweld tegen de politie gebruikt, en pleiten sommige klimaatactivisten voor een radicalisering van hun acties via ontwrichting, vandalisme en sabotage.

Sommige auteurs stellen daarom voor om het begrip burgerlijke ongehoorzaamheid ruimer te definiëren, zodat ook bepaalde vormen van radicaler verzet eronder zouden kunnen vallen. [4] Dat lijkt me echter geen goede weg. Het beschadigen of vernietigen van eigendom, sabotage en andere gewelddadige middelen horen beter thuis onder de noemer uncivil disobedience.

Candice Delmas bijvoorbeeld stelt dat een doelgerichte vernieling van eigendom in sommige omstandigheden als uncivil disobedience gerechtvaardigd kan zijn, wanneer dit doelmatig is en effectief bijdraagt tot de bescherming van het fundamentele belang van mensen. Kenmerkend voor uncivil disobedience is dat de actie niet noodzakelijk communicatief bedoeld is en vaak gepaard gaat met geheimhouding, ontwijkend gedrag, geweld of provocerend handelen.[5]

Ik pleit voor voorzichtigheid en voor enkele vuistregels[6]:

(1)   Geweld is slechts aanvaardbaar wanneer technieken van geweldloos verzet tegen grove onrechtvaardigheid uitgebreid en uitgeput zijn geprobeerd.

(2)   Geweld is enkel aanvaardbaar wanneer het weloverwogen, minimaal en selectief is en geen fysieke schade berokkent aan personen.

(3)   Er moet een direct en duidelijk verband zijn tussen het gebruikte geweld en het communicatieve doel van de actie.

(4)   Activisten die ongehoorzaam handelen moeten altijd zoeken naar de meest proportionele en minst schadelijke manier om hun doel te bereiken, met oog voor de mogelijkheid van toekomstige vreedzame samenwerking.

Geweldloos is principieel superieur

Zelfs al zou geweld niet altijd principieel uitgesloten zijn, strategisch gezien is het vaak onverstandig. Het leidt af van waar het werkelijk over zou moeten gaan, veroorzaakt vaak ongecontroleerde escalatie en ondermijnt de basis voor toekomstige samenwerking. Bovendien zien we telkens weer dat media en publiek vooral focussen op de gewelddadige middelen, in plaats van op de inhoud en de doelstellingen van de actie.

In de context van een democratische rechtsstaat blijven geweldloze acties principieel superieur aan gewelddadige wetsovertredingen. Geweldloosheid drukt fundamentele liberale waarden uit: redelijkheid, politieke gelijkheid, respect voor elkaar, voor de wet en voor de democratie. Bovendien zorgt geweld vaak voor een vicieuze cirkel van polarisatie, angst en wantrouwen. Daarmee verliezen acties niet alleen hun morele overtuigingskracht, maar ook hun maatschappelijk draagvlak.

Wie geweld inzet, stelt zichzelf buiten die democratische orde en roept al snel het verwijt van ondemocratisch en ondermijnend gedrag op. Bepaalde vormen van geweld wekken immers de indruk dat er geen democratisch gesprek meer mogelijk of nodig is en dat de activisten het onweerlegbaar bij het juiste eind hebben. Dat is strijdig met pluralisme en dus fundamenteel ondemocratisch.

 

Patrick Loobuyck

De auteur is politiek filosoof verbonden aan de UAntwerpen en de UGent


[1] In het Nederlands, zie het themanummer Burgerlijke ongehoorzaamheid uit 2023 van Filosofie & Praktijk 44(3/4).

[2] Cf. Candice Delmas & Kimberley Brownlee (2024). “Civil Disobedience.” In The Stanford Encyclopedia of Philosophy, https://plato.stanford.edu/entries/civil-disobedience/

[3] John Rawls (1971). Een theorie van rechtvaardigheid. Lemniscaat, §55, §57 en §59.

[4] Bijvoorbeeld Kimberly Brownlee (2012). Conscience and Conviction. The Case for Civil Disobedience. Oxford University Press; Robin Celikates (2016). “Rethinking civil disobedience as a practice of contestation-beyond the liberal paradigm,” Constellations 23(1): 37-45; Robin Celikates (2021). “Radical Democratic Disobedience,” In The Cambridge Companion to Civil Disobedience. CUP, 128-152.

[5] Candice Delmas (2018). A Duty to Resist: When Disobedience Should Be Uncivil. Oxford University Press; Candice Delmas (2021). “(In)Civility.” In The Cambridge Companion to Civil Disobedience. CUP, 203-230. Zie ook Erin Pineda (2021). “Civil disobedience, and what else? Making space for uncivil forms of resistance,” European Journal of Political Theory 20(1): 157-164; Nate, P. Adams (2018). “Uncivil Disobedience: Political Commitment and Violence,” Res Publica 24(4): 475–491; Jennet Kirkpatrick (2008). Uncivil Disobedience: Studies in Violence and Democratic Politics. Princeton University Press; Ten-Herng Lai, “Justifying Uncivil Disobedience.” Oxford Studies in Political Philosophy vol. 5 (2019): 90-116.

[6] Zie ook C.J.M. (Kees) Schuyt (2009). Recht, orde en burgerlijke ongehoorzaamheid. Amsterdam Academic Archive, 329-330.

Print Friendly and PDF
Het vrije woord onder druk in Ninove - Victor Schollaert

Het vrije woord onder druk in Ninove - Victor Schollaert