Hoe de internationale gemeenschap Israël en de Palestijnen tot een gordiaanse knoop veroordeelde – Enno Nuy

Hoe de internationale gemeenschap Israël en de Palestijnen tot een gordiaanse knoop veroordeelde – Enno Nuy

Veel mensen gaan ervan uit dat de Joodse staat werd opgericht als reactie op de Holocaust en dat vervolgens de Palestijnen in de zogeheten Nakba uit Palestina werden verdreven en nooit meer terug mochten keren. De werkelijkheid echter is genuanceerder en vooral complexer. Dit artikel beoogt die complexiteit rond het ontstaan van de staat Israël te ontwarren. Dat is noodzakelijk voor een goed en eerlijk begrip van de loop der geschiedenis. We zullen zien dat op vele momenten in deze tragische ontwikkelingen het oordeel sterk afhangt van hoe men de gebeurtenissen interpreteert. Op dit moment zijn de kampen pro en contra niet meer bij elkaar te brengen. Een gordiaanse knoop par excellence. Maar is niet vooral de internationale gemeenschap verantwoordelijk voor dit conflict? Een poging tot een antwoord.

De oprichting van de staat Israël

Op 14 mei 1948 werd in Tel Aviv de staat Israël gesticht door de Joodse leiders van de zionistische beweging, onder leiding van David Ben-Goerion en deze stichting werd vastgelegd in de zogeheten Onafhankelijkheidsverklaring van de Staat Israël. De Verenigde Naties keurde op 29 november 1947 een verdelingsplan goed (Resolutie 181) om het Britse mandaatgebied te verdelen in een Joodse en een Arabische staat. Alle Arabische leiders stemden tegen dit voorstel. De Joodse leiders accepteerden dat plan, maar de Arabische leiders verwierpen het. De dag na de onafhankelijkheidsverklaring, op 15 mei 1948, viel een coalitie van Arabische landen Israël aan. Dit was het begin van de Arabisch-Israëlische Oorlog van 1948.

De belangrijkste actoren in de stichting van de staat Israël waren in de eerste plaats David Ben-Goerion. Hij was de leider van de Jewish Agency (de officiële vertegenwoordiging van de Joodse gemeenschap in Palestina), en politiek hoofd van de zionistische beweging. Op 14 mei 1948 las hij in Tel Aviv de Onafhankelijkheidsverklaring van Israël voor en werd hij de eerste premier van de nieuwe staat.

Daarnaast was er de Jewish Agency for Palestine, opgericht in 1929 als het bestuurlijke orgaan van de Joodse gemeenschap (Yishuv) in het Britse mandaatgebied en dat functioneerde als een soort voorlopige regering vóór 1948. Deze Agency richtte scholen, ziekenhuizen, kibboetsim (landbouwgemeenschappen) en immigratiediensten op, en vertegenwoordigde de Joden bij de Volkenbond en later de Verenigde Naties.

Vervolgens was er de Haganah, de militaire organisatie van de Joodse gemeenschap, die de Joodse nederzettingen beschermde tegen aanvallen in de jaren ’20–’40. De Haganah vormde de basis van het Israëlische leger (IDF) na 1948.  En tijdens de Onafhankelijkheidsoorlog speelde de Haganah een cruciale rol in het verdedigen van de nieuwe staat.

En dan was er nog het Wereld Zionisten Congres, opgericht in 1897 door Theodor Herzl. Dit congres legde de ideologische en politieke basis voor de oprichting van een Joodse staat. Tegen 1948 had het tientallen jaren gewerkt aan diplomatie, fondsenwerving en immigratie (Aliyah) naar Palestina.

Tot slot mag de internationale steun en context niet onvermeld blijven: de Verenigde Naties (VN) keurde op 29 november 1947 het verdelingsplan goed (Resolutie 181). De VS en de Sovjet-Unie erkenden Israël vrijwel direct na de onafhankelijkheidsverklaring. Groot-Brittannië trok zich dezelfde dag (14 mei 1948) terug uit Palestina, het einde van het Britse Mandaat.

Theodor Herzl

Theodor Herzl, de grondlegger van het politieke zionisme, had een ambivalente en in de tijd veranderende houding tegenover de Arabische bevolking die toen in Palestina woonde. In het vroege zionisme zag hij de kwestie nauwelijks als een politiek probleem. In zijn boek Der Judenstaat (1896) noemde hij de lokale bevolking niet expliciet. Zijn focus lag vooral op het organiseren van een Joodse staat als oplossing tegen het Europees antisemitisme, niet op de demografische of politieke realiteit in Palestina.

Herzl dacht dat Joodse immigratie ook de Arabische bevolking economisch zou helpen. Hij geloofde dat de Europese Joden technologische en economische vooruitgang zouden brengen en dat dit voor alle inwoners in de regio positief zou zijn. Hij ging ervan uit dat lokale Arabieren dit om die reden zouden verwelkomen.

Hij zag de inheemse bevolking niet als een afzonderlijke nationale groep met politieke rechten. Het idee van een Palestijnse nationale identiteit was in Herzls tijd nog nauwelijks politiek gearticuleerd. Hij beschouwde de bewoners vooral als lokale Arabieren binnen het Ottomaanse rijk, niet als een volk met zelfbeschikkingsaanspraken over het land.

Privé-notities tonen evenwel soms een koloniale, problematische visie. In zijn dagboeken schreef Herzl dat de Arabische bevolking mogelijk “zachtjes over de grens geleid” kon worden door hen banen in andere gebieden te geven. Zo schreef hij bijvoorbeeld: “Wij zullen proberen de arme bevolking over de grens te brengen door werk voor hen te vinden in transitlanden, het werk in ons eigen land hun ontzeggen.” (Tagebücher, 1895). Dit wordt vaak geïnterpreteerd als steun voor een vorm van stille verdringing of bevolkingsverplaatsing, al was het geen uitgewerkt politiek plan en voerde hij er later geen publieke campagne voor.

Later besefte hij dat er mogelijk weerstand zou ontstaan. Pas in de laatste jaren voor zijn dood (1904) erkende Herzl dat er Arabisch verzet kon komen, maar hij zag het nog steeds niet als een fundamenteel obstakel voor een Joodse staat.

Herzl zag de Arabische bevolking niet als een gelijkwaardige nationale partner, geloofde dat zionisme voor iedereen economisch gunstig zou zijn, en onderschatte de kans en legitimiteit van lokaal nationaal verzet. Zijn visie weerspiegelt zowel de koloniale denkkaders als de blinde vlekken van zijn tijd.

De Arabische reactie op VN-resolutie 181 over de verdeling van Palestina

Resolutie 181 over de verdeling van Palestina werd aangenomen met 33 stemmen voor, 13 stemmen tegen (voornamelijk de Arabische landen) en 10 onthoudingen. De kernargumenten die Arabische vertegenwoordigers in de VN aanvoerden, waren dat het plan onrechtvaardig was. Joden vormden ongeveer 1/3 van de bevolking maar zouden circa 55% van het land krijgen. Het schond het recht op zelfbeschikking van de Arabische meerderheid in Palestina. De VN hadden geen recht om het land te verdelen, omdat de bevolking daar zelf niet mee had ingestemd. De vrees bestond dat het zou leiden tot massale verdrijving en conflict (wat later ook gebeurde tijdens de Nakba in 1948).

Hierna volgen enkele voorbeelden van uitspraken in de VN-debatten: Jamal al-Husseini (vertegenwoordiger van het Arab Higher Committee voor Palestina): “Dit plan is onrechtvaardig en kan alleen met geweld worden uitgevoerd.” Faris al-Khoury (Syrische VN-afgevaardigde en christen-Arabisch nationalist): “Jullie leggen een buitenlandse oplossing op aan een volk dat die resoluut afwijst.” Azzam Pasha (leider van de Arabische Liga, niet in de VN, maar invloedrijk in de diplomatie) waarschuwde dat het opleggen van een Joodse staat zou leiden tot oorlog.

Ook de Palestijns-Arabische leiding verwierp het plan volledig en boycotte de uitwerking ervan, omdat zij geen legitimiteit zag in een internationale opdeling zonder hun instemming, dat zij geen enkele verdeling van het land accepteerden, en dat Joodse immigratie en landaankopen al voor grote spanningen zorgden (vooral sinds de jaren 1920–30).

Waarom werd de Palestijnse stem niet of nauwelijks gehoord?

Er zijn een paar belangrijke redenen waarom de Palestijnse stem niet doorslaggevend was in 1947. Eerst en vooral: Internationale politiek ging vóór lokale zelfbeschikking. De VN-stemming werd gedomineerd door de Koude Oorlog, het einde van Europese koloniale rijken en de nasleep van de Holocaust. In dat grotere geopolitieke schaakspel werden Palestijnse wensen niet als bepalende factor behandeld, maar als een regionaal obstakel dat gemanaged moest worden.

In de tweede plaats was Palestina geen staat en dus niet vertegenwoordigd als lid van de VN. Er bestond geen “Palestijnse staat” die een zetel in de VN had. De Jewish Agency (de zionistische leiding) kreeg wél een formele rol als gesprekspartner in VN-commissies. De Palestijns-Arabische bevolking had geen vergelijkbare politieke structuur die internationaal als representatief werd erkend, behalve het Arab Higher Committee, maar dat werd door de Britten én door sommige VN-leden als onbetrouwbaar en niet-coöperatief behandeld. Het gevolg was dat de zionistische beweging aan de onderhandelingstafel zat, maar de Palestijnse samenleving niet als gelijkwaardige partij.

In de derde plaats had de Britse mandaatmacht nauwelijks werk gemaakt van een Palestijnse politieke vertegenwoordiging. Onder het Britse bestuur (1920–1948) kregen Joodse instellingen zoals het Joods Agentschap een semi-officiële status, maar de Palestijnse Arabieren geen vergelijkbaar nationaal bestuursorgaan. En na de Arabische opstand (1936–1939) werd de Palestijnse politieke elite grotendeels onderdrukt, verbannen of ontwricht. Dus op het moment dat de VN ging beslissen, waren de Palestijnen politiek verzwakt en organisatorisch gefragmenteerd.

In de vierde plaats onderzocht de VN-commissie (UNSCOP) wel de lokale opinie, maar koos er niet voor die doorslaggevend te laten zijn. In 1947 stuurde de VN de commissie UNSCOP naar Palestina. Die merkte o.a. dat de Joodse vertegenwoordigers actief meewerkten aan hoorzittingen, terwijl het Arab Higher Committee de commissie boycotte, omdat het vond dat de premisse zelf illegitiem was (namelijk: dat de VN het recht had het land te verdelen). De VN interpreteerde die boycot als onwil om mee te werken, niet als een politieke afwijzing van het hele verdelingsprincipe.

En tot slot speelden koloniale denkpatronen een grote rol. In 1947 was het internationaal nog heel gebruikelijk dat grenzen door externe machten werden getekend, dat lokale meerderheidsbevolkingen niet automatisch recht hadden op beslissingsmacht en dat Europese/Joodse claims als “modern, politiek georganiseerd en diplomatiek legitiem” werden gezien, terwijl Palestijnse claims werden geframed als regionaal, emotioneel of reactionair. Dat klinkt vandaag schokkend, maar was toen helaas geen uitzondering in de wereldpolitiek.

Vreedzame co-existentie?

De Joodse leiders die in 1948 de staat Israël uitriepen, boden de Arabische inwoners van Palestina en de omliggende Arabische landen aan om in vrede samen te leven. In de tekst van de Onafhankelijkheidsverklaring staat duidelijk dat de nieuwe staat: “Vrede en goed nabuurschap zoekt, en bereid is met de Arabische inwoners van het land en met de buurlanden samen te werken ten bate van het hele Midden-Oosten.” En ook: “Wij roepen de Arabische inwoners van de Staat Israël op tot het bewaren van vrede en deelname aan de opbouw van de staat op basis van volledige en gelijke burgerschapsrechten.”

De omliggende Arabische landen (Egypte, Syrië, Jordanië, Irak en Libanon) wezen dit aanbod af. Zij beschouwden de oprichting van Israël als een onrechtmatige inname van Arabisch land. Op 15 mei 1948, één dag na de onafhankelijkheidsverklaring, vielen vijf Arabische legers Israël aan, het begin van de Eerste Arabisch-Israëlische Oorlog (1948–1949).

De Palestijnse Arabieren weigerden samenwerking met de Joodse gemeenschap. Sommigen trokken weg op bevel of uit angst voor de oorlog; anderen werden verdreven in de chaos die volgde. Dat leidde tot de Palestijnse vluchtelingencrisis (Nakba), waarbij zo’n 700.000 Palestijnen ontheemd raakten.

Uit de Onafhankelijkheidsverklaring van de Staat Israël (14 mei 1948) geciteerd: “Wij roepen, ook te midden van de aanval die tegen ons gericht is, de Arabische inwoners van de Staat Israël op om de wegen van vrede te bewaren en deel te nemen aan de opbouw van de Staat op basis van volledige en gelijke burgerschapsrechten en passende vertegenwoordiging in al zijn tijdelijke en permanente instellingen.” “Wij reiken de hand van vrede en goed nabuurschap uit aan alle naburige staten en hun volkeren, en nodigen hen uit tot samenwerking en wederzijdse hulp met de onafhankelijke Joodse natie, die gevestigd is in haar eigen land.” En: “De Staat Israël is bereid haar aandeel te leveren in de gemeenschappelijke inspanning voor de vooruitgang van het hele Midden-Oosten.”

De Arabische Liga wees het VN-verdelingsplan volledig af en verklaarde dat de oprichting van een Joodse staat onwettig was. Zij verklaarde in een gezamenlijke verklaring van 15 mei 1948: “De Arabische staten zullen optreden om de eenheid van Palestina te behouden en het te beschermen tegen de gevaren van de zionistische invasie.” En: “De Arabische landen erkennen geen verdeling van Palestina en geen Joodse staat. Het gehele land behoort toe aan het Arabische volk van Palestina.”

De Palestijns-Arabische leiders (Hoger Arabisch Comité) met onder andere Hadj Amin al-Husseini (de grootmoefti van Jeruzalem) en andere notabelen, stelden zich op het volgende standpunt: “Palestina is een Arabisch land, en geen deel ervan mag worden afgestaan aan een vreemde macht of volk.” Het Hoger Arabisch Comité verklaarde in 1947: “Elke poging om een Joodse staat te vestigen in Palestina zal met geweld worden afgewezen.” Toen de Britten zich terugtrokken en Israël zich onafhankelijk verklaarde, riepen de Palestijnse leiders geen eigen staat uit, maar steunden de inval van de Arabische legers.

Het gevolg was de Arabisch-Israëlische Oorlog van 1948. Op 15 mei 1948, één dag na de onafhankelijkheidsverklaring van Israël, vielen Egypte, Syrië, Jordanië, Libanon en Irak het nieuwe land aan. Het doel volgens de Arabische Liga was de stichting van Israël ongedaan te maken en de Arabische bevolking van Palestina te “bevrijden”. Het resultaat echter was dat Israël de aanval overleefde en zijn grondgebied ten opzichte van. het VN-verdelingsplan vergrootte. Ongeveer 700.000 Palestijnen vluchtten of werden verdreven, de gebeurtenis die zij de Nakba (“ramp”) noemen.

De Nakba

Na de stichting van Israël deden zich twee totaal verschillende lotgevallen voor. Er waren Arabieren die in Israël bleven. Ongeveer 150.000 tot 160.000 Arabische inwoners bleven wonen binnen de grenzen van de nieuwe staat Israël. Zij werden formeel Israëlische staatsburgers onder de Wet op de Nationaliteit (1952). Ze kregen stemrecht en konden zetels krijgen in de Knesset (het parlement). Tegelijkertijd leefden velen van hen jarenlang onder militair bestuur (1948–1966) in bepaalde gebieden, wat hun vrijheid beperkte. Vandaag vormen deze mensen en hun nakomelingen ongeveer 20% van de Israëlische bevolking, vaak aangeduid als Arabische Israëli’s of Palestijnse burgers van Israël.

Daarnaast waren er de Arabieren die vluchtten of verdreven werden, de Nakba. Het Arabische woord “Nakba” betekent ramp of catastrofe, en verwijst naar de vlucht en verdrijving van zo’n 700.000 Palestijnse Arabieren tijdens de oorlog van 1948–1949. In sommige plaatsen vluchtten mensen vrijwillig uit angst voor gevechten of bloedbaden. In andere gebieden werden zij door Joodse troepen verdreven (vooral in strategische of frontzones). Arabische radio’s en leiders moedigden soms tijdelijk vertrek aan, in de verwachting binnenkort terug te keren na een Arabische overwinning. De realiteit liep anders: Israël won de oorlog, en de meesten konden nooit meer terugkeren.

Ongeveer 700.000 Palestijnen kwamen terecht in kampen in Gaza, Libanon, Syrië, Jordanië en de Westelijke Jordaanoever. De VN richtte in 1949 de hulporganisatie UNRWA op om hen te ondersteunen. Israël weigerde hun massale terugkeer, uit angst dat dit het Joodse demografische overwicht zou opheffen. De Arabische landen weigerden in veel gevallen om deze vluchtelingen volwaardig burgerschap te geven, zodat zij als politiek symbool bleven bestaan. Vandaag (2025) zijn er naar schatting meer dan vijf miljoen geregistreerde Palestijnse vluchtelingen en hun nakomelingen.

Vrijwillig versus verdreven?

Hier wordt het complex, omdat “vrijwillig” in een oorlogssituatie vaak relatief is. De meeste wetenschappelijke bronnen hanteren ongeveer deze verdeling. Direct verdreven (door militair geweld, expliciete uitzettingsorders, aanvallen op dorpen/steden, gedwongen ontruimingen) werden circa 250.000 tot 350.000 burgers, o.a. tijdens operaties waarbij dorpen systematisch werden ontruimd of inwoners werden geëxporteerd.

Gevlucht door oorlog, angst, psychologische druk, geruchten over bloedbaden, instortend bestuur, artilleriebeschietingen, frontlinies die dichtbij kwamen: circa 300.000 tot 400.000 burgers. Zij werden niet altijd fysiek gedwongen, maar vertrokken vaak onder extreme dwangomstandigheden.

Vertrokken op advies of instructie van Arabische leiders was een relatief kleine groep, misschien 5% of minder Dit idee werd lang politiek gebruikt, maar historici zien het niet als de hoofdreden.

De nieuwe grenzen na 1949 en de zesdaagse oorlog

Israël breidde zijn grondgebied uit van 55% (volgens het VN-plan) naar ongeveer 78% van het voormalige mandaatgebied Palestina. De Westelijke Jordaanoever kwam onder Jordaanse controle, en de Gazastrook onder Egyptisch bestuur. Er kwam dus geen aparte Palestijnse staat, iets wat veel frustratie veroorzaakte bij de Palestijnse bevolking.

De spanningen liepen op (1964–1967). De Arabische landen weigerden nog steeds Israël te erkennen en riepen op tot zijn vernietiging. De Palestijnse Bevrijdingsorganisatie (PLO) werd in 1964 opgericht met het doel Israël te “bevrijden” via gewapende strijd. Syrië en Israël raakten herhaaldelijk slaags over waterbronnen en door grensincidenten. Egypte’s leider Gamal Abdel Nasser sloot het Suezkanaal voor Israëlische schepen en blokkeerde de Straat van Tiran, een cruciale handelsroute, een daad die Israël als een oorlogsverklaring beschouwde.

Dan brak opnieuw de oorlog uit. Op 5 juni 1967 begon Israël een preventieve luchtaanval tegen Egypte, omdat het een aanval verwachtte. Daarna sloten ook Jordanië en Syrië zich bij de strijd aan. De oorlog duurde slechts zes dagen (vandaar de naam), maar veranderde het Midden-Oosten volledig. Israël veroverde enorme gebieden, waaronder de Westelijke Jordaanoever en Oost-Jeruzalem, de Gazastrook en de Sinaiwoestijn, en de Golan hoogvlakte. Israël verdrievoudigde tijdelijk zijn grondgebied.

De gevolgen van de overwinning zijn dat Palestijnen in de Westoever en Gaza nu onder Israëlische militaire bezetting kwamen te leven. Nog eens 300.000 Palestijnen vluchtten of werden ontheemd. Israël stond nu voor een dilemma: de veroverde gebieden behouden (veiligheid, heilige plaatsen, land) of ruilen voor vrede met de Arabische buurlanden

De internationale reactie – Resolutie 242 (VN, november 1967)

De VN-Veiligheidsraad nam Resolutie 242 aan, met twee kernpunten: Israël moet zich terugtrekken uit de bezette gebieden (in ruil voor vrede). En alle staten in de regio hebben recht op veilige, erkende grenzen. Dit werd de basis van het principe Land voor vrede”. Israël ruilt bezet gebied voor vrede met buurlanden. Maar over de Palestijnen zelf werd nauwelijks iets bepaald, zij bleven zonder eigen staat.

Israël annexeerde wel Oost-Jeruzalem (1980 officieel), wat internationaal niet erkend werd. De Joodse nederzettingen in de Westoever begonnen te groeien. De PLO radicaliseerde en begon vanuit Jordanië en Libanon met aanvallen op Israël. Dit leidde uiteindelijk tot de Eerste Intifada (1987) en later tot de Oslo-akkoorden (1993), waarin voor het eerst over Palestijnse autonomie werd onderhandeld.

Maar hoe zat het nu echt?

Was David Ben-Goerion (de stichter van Israël) vanaf het begin van plan de Palestijnen te verdrijven, of was dat een gevolg van de oorlogsomstandigheden van 1948? Het eerlijke antwoord is: het hangt af van hoe je de bronnen interpreteert. Ben-Goerion was een zionist van de “realistische” school: hij geloofde dat er alleen een Joodse staat kon bestaan als er een Joodse meerderheid in Palestina zou zijn. In zijn brieven en toespraken uit de jaren ’30–’40 zegt hij onder andere: “Wij willen niet dat de Arabieren verdreven worden; wij willen hen tot onze bondgenoten maken... Maar een Joodse meerderheid is essentieel.” Hij erkende dus dat er een demografisch probleem was (de meerderheid van de bevolking was Arabisch), maar sprak voor 1948 niet openlijk over een plan tot verdrijving. Zijn strategie was: zoveel mogelijk Joodse immigratie en landaankoop, met steun van Groot-Brittannië of de Volkenbond, om geleidelijk een Joodse meerderheid te creëren.

Toen in 1947–1948 de burgeroorlog tussen Joden en Arabieren in Palestina uitbrak, veranderde de situatie drastisch. Tijdens de gevechten vluchtten honderdduizenden Palestijnen, en sommige dorpen werden door Joodse troepen ontruimd of vernietigd. Historici verschillen van mening over Ben-Goerions rol hierin. De “traditionele” visie (officieel Israëlisch narratief) stelt dat de vlucht van de Palestijnen geen vooraf gepland beleid was maar een gevolg van de oorlog. De meeste Palestijnen vluchtten vrijwillig of op bevel van Arabische leiders, uit angst voor de gevechten. Israël nam pas later het besluit om hun terugkeer niet toe te staan, om de Joodse meerderheid te behouden.

De “nieuwe historici” (zoals Benny Morris, Ilan Pappé, Avi Shlaim) daarentegen stellen dat uit gevonden documenten blijkt dat er wél sprake was van bewuste verdrijving op veel plaatsen. Benny Morris (Israëlische historicus): “Er was geen officieel masterplan, maar er was wel een impliciete goedkeuring van verdrijving wanneer het militair of demografisch nuttig was.” Ilan Pappé gaat verder en noemt het expliciet een etnische zuivering’: “Ben-Goerion en de Haganah hadden vanaf begin 1948 een duidelijk plan (‘Plan Dalet’) om zoveel mogelijk Arabische dorpen te ontvolken.”

“Plan Dalet” (Plan D, maart 1948). In dit militair plan, opgesteld door de Haganah stond dat het officieel was het bedoeld om “strategische gebieden veilig te stellen” vóór de Britse terugtrekking. In de praktijk leidde het tot de systematische verovering van Arabische dorpen, soms met verdrijving, soms met geweld. Ben-Goerion keurde het plan goed, maar zei nooit expliciet: “Verdrijf alle Arabieren.” Hij liet zijn generaals de vrijheid om te handelen zoals ze nodig achtten.

Wat de meeste moderne en serieuze historici nu aannemen is dat Ben-Goerion geen vooraf vastgesteld plan had om alle Palestijnen te verdrijven, maar hij beschouwde hun vertrek als gunstig voor het succes van de Joodse staat en deed niets om het te verhinderen toen het eenmaal gebeurde. Ben-Goerions eigen woorden (juli 1948): “We moeten niet toestaan dat de Arabieren terugkeren. De jonge staat zal verdrinken in een zee van Arabieren.” Dit citaat laat zien dat hij tegen terugkeer van de vluchtelingen was – dus na mei 1948 werd zijn houding wel degelijk bewust exclusief.

De visie van Benny Morris (Israëlische historicus, Universiteit van Haifa)

Zijn belangrijkste werk is The Birth of the Palestinian Refugee Problem, 1947–1949 (Cambridge University Press, 1988) en 1948: A History of the First Arab-Israeli War (Yale University Press, 2008).

In zijn visie is er geen centraal plan (“masterplan”) om Palestijnen te verdrijven, maar plaatselijke etnische zuiveringen kwamen wél veel voor. Ben-Goerion en de Haganah wisten dat de Arabische vluchtelingenstroom gunstig was en grepen niet in om die te stoppen. Morris noemt het “een gedeeltelijke etnische zuivering die voortkwam uit oorlogsomstandigheden”. Morris geldt als de meest invloedrijke “nieuwe historicus” van Israël, omdat hij zijn conclusies baseert op primaire Israëlische bronnen.

De visie van Ilan Pappé (Israëlische historicus, later Universiteit van Exeter, VK)

Zijn belangrijkste werk is The Ethnic Cleansing of Palestine (Oneworld, 2006).

In zijn visie hadden Ben-Goerion en de zionistische leiding wél een duidelijk plan om de Palestijnen te verdrijven. Het “Plan Dalet” was volgens hem een vooropgezet schema voor etnische zuivering. De oorlog van 1948 was niet de oorzaak van de vluchtelingencrisis, maar het middel om een demografische zuivering te voltooien. Hij is sterk bekritiseerd door Israëlische collega’s, maar ook veel gelezen in de Arabische wereld en in het Westen.

De visie van Avi Shlaim (Brits-Israëlische historicus, Universiteit van Oxford)

Zijn belangrijkste werk is The Iron Wall: Israel and the Arab World (Penguin, 1999).

In zijn visie had Ben-Goerion geen direct plan tot verdrijving, maar hij zag Arabische aanwezigheid als een obstakel voor een Joodse staat. De oorlog van 1948 bood hem de gelegenheid dat obstakel grotendeels te verwijderen. Daarna bouwde Israël volgens hem aan een “ijzeren muur” van militaire macht in plaats van diplomatie. Shlaim ziet de gebeurtenissen van 1948 als een strategisch doelbewuste, maar niet vooraf geplande zuivering.

Efraim Karsh (Israëlische-Britse historicus, King’s College London)

Zijn belangrijkste werk is Fabricating Israeli History: The “New Historians” (Frank Cass, 1997).

In zijn visie is er geen bewijs voor een beleid van verdrijving, en dat de meeste Palestijnen uit eigen beweging vertrokken, op bevel van Arabische leiders. Hij beschuldigt Morris, Pappé en Shlaim ervan documenten uit hun context te halen. Karsh vertegenwoordigt de klassieke, zionistische lezing: geen plan, geen etnische zuivering, enkel oorlogsvlucht.

Walid Khalidi (Palestijnse historicus, Harvard University)

Zijn belangrijkste werk is All That Remains: The Palestinian Villages Occupied and Depopulated by Israel in 1948 (Institute for Palestine Studies, 1992)

Hij documenteert systematisch meer dan 400 vernietigde of ontvolkte Palestijnse dorpen. En ziet dat als bewijs van systematische verdrijving met als doel de Arabische bevolking te verwijderen. Hij verwijst naar ooggetuigenverslagen, VN-rapporten en Israëlische militaire archieven. Khalidi’s werk is vooral descriptief, hij legt de nadruk op wat er gebeurde, minder op politieke intentie.

Norman Finkelstein (Amerikaanse politicoloog van Joodse afkomst)

Zoon van Holocaust-overlevenden. Geboren in 1953 in New York, zoon van overlevenden van het getto van Warschau en concentratiekampen. Een politicoloog, die promoveerde op zionisme aan Princeton University. Hij werd vooral bekend door zijn boeken en debatten over Israël, de Holocaust en de Palestijnse kwestie. Zijn belangrijkste werken zijn Image and Reality of the Israel-Palestine Conflict (1995, herz. 2003), The Holocaust Industry (2000) en Beyond Chutzpah: On the Misuse of Anti-Semitism and the Abuse of History (2005)

In zijn zienswijze klopt de lijn van Ilan Pappé en Benny Morris. De verdrijving van Palestijnen was bewust en systematisch, geen toevallig oorlogsgevolg. Ben-Goerion en de zionistische leiding wisten dat de Joodse staat alleen kon bestaan als de Arabische bevolking grotendeels werd verwijderd. Hij noemt dit een vorm van “etnische zuivering”, al gebruikt hij de term meestal analytisch, niet emotioneel. Hij bekritiseert wat hij noemt de “mythe van zelfverdediging”, het idee dat Israël enkel reageerde op Arabische agressie. Volgens Finkelstein werd dat narratief achteraf geconstrueerd om het moreel gezag van Israël te beschermen. Wat betreft de Palestijnse rechten baseert hij zich sterk op internationaal recht (VN-resoluties, Genève Conventies). Hij zegt: “Er is geen ingewikkeld conflict hier, er is een bezetting die moet eindigen.” Zijn standpunt is dus juridisch en moreel, niet religieus of ideologisch.

En over de Holocaust en Israël: In The Holocaust Industry betoogt hij dat de herinnering aan de Holocaust soms misbruikt wordt om het Israëlische beleid te rechtvaardigen en kritiek te onderdrukken. Dat boek maakte hem zeer controversieel, hij verloor zijn academische positie in de VS mede daardoor. Finkelstein ziet de verdrijving van 1948 als een moreel onrecht en de wortel van het huidige conflict. Hij pleit voor erkenning van die schuld en volledige toepassing van het internationaal recht.

Gideon Levy (journalist voor Haaretz)

Geboren in 1953 in Tel Aviv. Israëlische journalist, sinds de jaren ’80 columnist bij de krant Haaretz. Bekend als een van de weinige Israëlische journalisten die consequent verslag doet vanuit Palestijnse gebieden. Zijn belangrijkste werken zijn The Punishment of Gaza (2010) en talrijke columns in Haaretz, later gebundeld in The Twilight Zone.

Zijn zienswijze op 1948 (de Nakba). Levy noemt 1948 de “oerzonde” van Israël: het moment waarop de staat werd geboren door verdrijving van een ander volk. Hij zegt vaak: “Zolang Israël deze zonde niet erkent, zal het nooit vrede kennen.” Hij vindt dat Israël de Nakba actief ontkent en verdringt in zijn onderwijs en het publieke geheugen. Levy beschouwt Ben-Goerion als zowel de stichter als de verdrijver: “Ben-Goerion creëerde Israël, maar op het fundament van ontkenning en onrecht.” Volgens hem was er geen plan op papier, maar wél een duidelijk moreel doel: een Joodse staat zonder (of met zo weinig mogelijk) Arabieren.

Levy is buitengewoon kritisch over het Israëlische beleid in de bezette gebieden. Hij noemt Israël een apartheidsstaat (zoals ook Amnesty en Human Rights Watch doen). Hij benadrukt het menselijke lijden van de Palestijnen in Gaza en op de Westoever. En over de Israëlische samenleving zegt hij dat de meeste Israëli’s onverschillig of ontkennend zijn over wat de Palestijnen overkomt. Zijn columns proberen de Israëlische lezers “hun moreel kompas terug te geven”. Gideon Levy ziet 1948 niet als een tragische noodzaak, maar als een moreel trauma dat Israël weigert onder ogen te zien. Zijn focus ligt niet op juridische argumenten, maar op morele verantwoordelijkheid en empathie.

Reacties op Norman Finkelstein

Finkelstein leeft en werkt al decennia buiten Israël (voornamelijk in de VS). Zijn kritiek is dus niet “van binnenuit” de Israëlische samenleving, maar gericht op de Amerikaanse steun aan Israël en het internationale discours rond de Holocaust en de Palestijnen.  In Israël is hij vrijwel persona non grata. De meeste Israëlische academici en media beschouwen Finkelstein als radicaal antizionistisch. Hij is zelden of nooit uitgenodigd op Israëlische universiteiten of conferenties. Zelfs linkse historici zoals Benny Morris of Avi Shlaim hebben afstand van hem genomen. Benny Morris zei in een interview (2004): “Finkelstein’s work is polemical, not historical. He is not a historian; he’s an ideologue.” Israëlische media noemen hem vaak een “self-hating Jew” (zelfhatende Jood), een label dat hij zelf krachtig afwijst. De Israëlische overheid heeft hem nooit toegang geweigerd, maar hij wordt als vijandig gezien in vrijwel alle mainstream kringen.

Reacties op Gideon Levy

Gideon Levy is wél een Israëliër die in Israël woont. Hij schrijft in het Hebreeuws voor Haaretz, en spreekt rechtstreeks tot de Israëlische samenleving. Dat maakt zijn positie uniek en ook gevaarlijker. Binnen Israël is hij enorm controversieel. Levy wordt regelmatig bedreigd en beveiligd tijdens publieke optredens. Hij wordt door veel Israëli’s gezien als een “verrader” of “propagandist van Hamas”, vooral sinds zijn reportages over Gaza. Tijdens de oorlogen van 2008–09, 2014 en 2021 kreeg hij doodsbedreigingen en werd hij onder politiebescherming geplaatst. Na een column waarin hij schreef dat “Israël niet het recht heeft zichzelf als slachtoffer te zien terwijl het miljoenen mensen onderdrukt”, riep een parlementslid van Likud openlijk op om hem de toegang tot de Knesset te ontzeggen.

Waar zijn we nu?

We schrijven november 2025, de levende en dode gegijzelden zijn door Hamas teruggegeven aan Israël na niets ontziende gewelddadigheden door Israël in Gaza tot er in oktober 2025 een bestand kwam, precies twee jaar nadat Hamas Israël was binnengevallen en waarbij zeker 1.200 Israëlische doden vielen en ruim 200 Israëliërs werden gegijzeld. In die twee jaar werden ongeveer70.000 Palestijnen door het Israëlische leger (IDF) gedood. Bijna zeventig procent daarvan zijn vrouwen, kinderen en senioren.[1]

De volgende opmerkingen zijn hierbij van belang. “Hamas-strijder” vs “civiel” wordt door Israël en onafhankelijke bronnen anders geclassificeerd. Gaza’s Health Ministry telt alle doden, niet apart "civiel/militant", wat door andere organisaties later wordt geschat of gereconstrueerd. Door ingestorte medische infrastructuur, vermisten en nog niet geborgen lichamen, zijn alle cijfers onderhevig aan revisies. Geen enkele bron publiceert 100% verifieerbare demografische splitsingen.

Er bestaan geen Palestijnen die ooit één dag vrede hebben gekend. De lezer moet zelf maar zien hoe die het optreden van Israël in Gaza wilt beoordelen. Mijn conclusie is dat in Resolutie 181 van de VN de basis is gelegd voor het onoplosbare conflict tussen Israël en de Palestijnen. De resolutie was simpelweg onvoldoende doordacht en werd beslist onvoldoende gedragen. In de resolutie werd Palestina opgedeeld en sindsdien was er overweldigende steun voor de Joodse staat Israël, maar nul enthousiasme voor een Palestijnse staat.

Momenteel, bijna tachtig jaar later, erkennen 156 van de 193 lidstaten van de Verenigde Naties Palestina als de staat voor de Palestijnen. De Palestijnen zijn er niets mee opgeschoten. In een eindeloze reeks resoluties heeft de VN zich wel degelijk ook duidelijk uitgesproken over het lot van de Palestijnen maar Israël heeft zowat alle relevante VN-resoluties naast zich neergelegd en werd daar door andere VN-leden door nauwelijks op aangesproken.

 

Enno Nuy

De auteur is recensent


[1] Hierna volgen de meest gebruikte en gezaghebbende bronnen, wat zij rapporteren, en wanneer dat is gepubliceerd:

• Gaza Ministry of Health. Aantal: 69.179 doden waarvan 20.179 kinderen. Datum: 16 november 2025.

• Israël Defense Forces (IDF). Aantal: meer dan 17.000 gedode Hamas-strijders. Datum: 15 augustus 2024.

* Armed Conflict Location & Event Data Project (ACLED, onafhankelijke conflictmonitoring). Aantal: 8.500 gedode Hamas-strijders. Datum: 30 september 2024.

• UN Women (VN). Aantal: meer dan 28.000 vrouwen en meisjes gedood. Datum: 19 mei 2025.

• UNICEF (VN-rapportages). Aantal: 64.000 kinderen gedood of verminkt. Datum: 8 oktober 2025.

• OCHA (neutrale humanitaire actor). Aantal: 58.573 doden. Datum: 16 juli 2025.

• Palestinan datasets (Names list). Aantal: 60.199 doden. Daarnaast een onbekend aantal doden die moeilijk te identificeren zijn of onder het puin liggen. Datum: 31 juli 2025.

• WHO (based on MoH data). Aantal: meer dan 60.000 doden, gezondheidscrisis en onvolledige registraties. Datum: 10 September 2025.

• Humanitaire trackers (o.a. Al Jazeera, NGO-datasets). Aantal: meer dan 20.000 gedode kinderen. Datum: 2025 live-updates.

 

Print Friendly and PDF
The Theory of Moral Sentiments – Adam Smith

The Theory of Moral Sentiments – Adam Smith