Wat liberalisme wél zou moeten zijn – Ilja Leonard Pfeijffer

Wat liberalisme wél zou moeten zijn – Ilja Leonard Pfeijffer

Voordat we verdergaan, moet er eerst een misverstand uit de weg worden geruimd over wat liberalisme is. Omdat ik op dit moment minder geïnteresseerd ben in subtiliteiten met betrekking tot de klassieke definities van John Locke, Thomas Hobbes, Adam Smith en anderen dan in de wijze waarop het begrip vandaag de dag wordt misbruikt en in de aard van het perspectief dat het concept biedt, is het wellicht beter om de kwestie niet vanuit het verleden maar vanuit het heden en de toekomst te benaderen, een andere vraag als uitgangspunt te kiezen en te trachten te bepalen wat liberalisme zou moeten zijn.

Dat ik niet de enige ben die dit soort vragen stelt en dat de kwestie actuele relevantie en een zekere mate van urgentie wordt toegedicht, blijkt alleen al uit het feit dat de Nederlandse krant NRC tijdens de afgelopen zomermaanden een tiendelige reeks artikelen en interviews heeft gewijd aan de vraag: ‘Zit er nog toekomst in het liberalisme?’

Vrijheid als ideaal

Wie deze vraag stelt, impliceert dat het niet vanzelfsprekend is dat het antwoord erop bevestigend is. Het uitgangspunt voor de serie is de constatering dat de idealen van het liberalisme in deze tijd onder druk staan, maar tegelijkertijd dringt zich na de lectuur van de tien afleveringen van de reeks de conclusie op dat er grote verwarring heerst over de vraag welke idealen dat dan precies zijn.

Aan het begin van het afsluitende essay vat Maxim Februari het als volgt samen: ‘De liberale wereldorde wankelt, zeggen ze, en dat klinkt dreigend. Maar om te weten hoe erg het precies is, moet je eerst weten wat het betekent. In de reeks artikelen die de NRC heeft georganiseerd over de toekomst van het liberalisme, wordt nogal verschillend over het fenomeen gedacht. Er is blakende geestdrift. [...] En er zijn ernstige bedenkingen. [...] Ervan uitgaande dat dit allemaal serieus te nemen schrijvers zijn, mogen we aannemen dat ze allemaal gelijk hebben. Dat is niet zo vreemd, zeggen de handboeken, want liberalisme betekent inderdaad allerlei verschillende dingen op hetzelfde moment.’

Het is derhalve de hoogste tijd voor enige opheldering. Alleen al om etymologische redenen dient een onderzoek naar de feitelijke en naar de wenselijke aard van het liberalisme te beginnen met reflectie op het begrip vrijheid. Wat alle vormen van liberalisme onderscheidt van de ideologieën waartegen zij zich afzetten, is dat zij vrijheid als het hoogste ideaal beschouwen. De vraag die zich vervolgens opdringt, is wat die vrijheid precies inhoudt. Als de vrijheid die als ideaal wordt nagestreefd gedefinieerd wordt als de vrijheid voor ieder mens om te denken wat hij wil, te zeggen wat hij denkt en zijn leven in te richten op de manier die hem goeddunkt, dan zijn wij allen liberalen en wie dat niet is, zou dat moeten zijn.

Dit type individuele vrijheid dient het uitgangspunt te zijn van de staatsinrichting, niet omdat vrijheid gelukkig maakt – het tegendeel is het geval –, noch omdat het collectief bij dit soort vrijheden gebaat zou zijn, maar omdat ieder mens er recht op heeft om ongelukkig te zijn op de manier die hij verkiest, omdat prioriteit van het collectief gelijkstaat aan onderdrukking en omdat ieder alternatief voor een dergelijke vrijheid er noodzakelijkerwijs op neerkomt dat iemand anders voor ons bepaalt wat wij moeten denken, wat wij kunnen zeggen en hoe wij ons leven dienen te leven.

Holle ogen

Als we het hierover eens zijn – en iemand kan het hiermee niet oneens zijn zonder de voorspoken van totalitaire regimes in de holle ogen te zien –, zouden we een stap verder kunnen gaan en kunnen stellen dat het de enige taak is van de overheid om maximale vrijheid voor alle burgers te garanderen. Alle andere overheidstaken, zoals de zorg voor veiligheid, bestaanszekerheid, onderricht, gezondheid, mobiliteit en cultuur, zijn uiteindelijk dienstbaar aan het ideaal om de voorwaarden te scheppen waarin ieder individu zich in vrijheid kan ontplooien.

Natuurlijk zijn er wetten nodig, die de facto een inperking van de individuele vrijheden vormen. Precies vanwege het feit dat zij vrijheden be­knotten, zou het aantal van deze wetten tot een minimum beperkt moeten blijven. Voor elke wet die de regering uitvaardigt, zou zij moeten aantonen dat deze noodzakelijk en onmisbaar is en de enige reden die hiervoor kan worden aangevoerd, is dat bepaalde vrijheden van de een schade berokkenen aan een ander. Omdat de overheid, zoals gezegd, de taak heeft de vrijheid te garanderen van alle burgers, heeft zij de plicht op te treden en in te grijpen wanneer de vrijheden van sommigen een inperking vormen van de vrijheden van anderen.

Zo zal het volk de vrijheid moeten worden ontnomen om een medemens dood te slaan, om zich het bezit van een ander toe te eigenen, om tegen het verkeer in te rijden, om het milieu te verpesten met de uitstoot van schadelijke substanties en nog een hele hoop andere zaken. Maar voor alle verboden die worden uitgevaardigd, dient het criterium van noodzaak te gelden die is gemotiveerd op basis van het universele vrijheidsbeginsel. Dit zouden we in navolging van Noam Chomsky ‘verlicht anarchisme’ kunnen noemen, maar het is de kern van wat liberalisme zou moeten zijn.

Spraakverwarring

Omdat niet alle situaties zo eenduidig zijn als de voorbeelden die ik zojuist heb genoemd en omdat de vraag of bepaalde vrijheidsbeperkingen al dan niet noodzakelijk zijn tot debat kan leiden, waarbij verschillende belangen moeten worden afgewogen, zoals we bijvoorbeeld hebben gezien in de dagen waarin het virus door onze landen waarde, hebben we de politiek uitgevonden, die we democratisch hebben ingericht, opdat wijzelf zeggenschap hebben over deze besluiten.

Tot zover is mijn betoog even onweerlegbaar als banaal, maar nu wordt het interessanter, zonder uiteraard aan onomstotelijkheid in te boeten. De omstandigheden willen dat er door politici die zichzelf liberaal noemen en hun aanhang over het algemeen iets anders onder liberalisme wordt verstaan dan het streven naar maximale individuele vrijheid van alle burgers. Hoewel zij zich desgevraagd haastig plegen te committeren aan dit persoonlijke recht op zelfbeschikking, dat zij liever herformuleren in termen van individuele verantwoordelijkheid voor het eigen welzijn, definiëren voorvechters van het liberalisme de vrijheid waarvoor zij op de bres staan primair als ongelimiteerde mogelijkheden voor ondernemers in een vrije markt waarmee de overheid zo min mogelijk bemoeienis zou moeten hebben.

Dit is het economisch liberalisme van Adam Smith, die in zijn tweedelige studie An Inquiry into the Nature and Causes of the Wealth of Nations uit 1776 op een invloedrijke wijze betoogde dat de welvaart van de samenleving maximaliseert door middel van winstgedreven productie van goederen en diensten op voorwaarde dat vraag, aanbod, prijzen en concurrentie vrij blijven van overheidsregulering en op voorwaarde dat materieel eigenbelang wordt nagestreefd in plaats van altruïsme. De ideologie die vaak in pejoratieve zin neoliberalisme wordt genoemd, laat zich nadrukkelijk opnieuw inspireren door dit klassieke gedachtegoed.

In historisch opzicht is het begrijpelijk dat cultureel en economisch liberalisme hand in hand liepen. Beide facetten van dit vrijheids­ideaal waren de vrucht van de verlichting en van de emancipatie van de middenklasse, die zich aan de macht van monarchen, feodale structuren en kerkelijke moraal trachtte te ontworstelen. Vandaag de dag worden het culturele en het economische liberalisme over het algemeen nog steeds als twee zijden van dezelfde medaille beschouwd, terwijl deze concepten fundamenteel van elkaar verschillen. Dit verklaart de spraakverwarring die optreedt zodra er op het liberalisme wordt gereflecteerd.

Ik zal het nog scherper stellen: het culturele en het economische liberalisme zijn tegengestelde idealen, die elkaar uitsluiten. De vrijheid van de markt gaat ten koste van de individuele vrijheid van burgers. De vrijheid van sommigen om ongelimiteerd winst na te streven leidt tot inperking van de vrijheid van velen die ten bate van dit streven worden uitgebuit.

Omdat kapitaal meer loont dan arbeid en omdat het de aard is van het spel dat kapitalisme heet, leidt een ongereguleerde vrijemarkteconomie onvermijdelijk tot toenemende economische ongelijkheid, die door voorstanders van het economisch liberalisme met perverse brutaliteit wordt voorgesteld als een prikkel om iets van het leven te maken, maar die feitelijk een vorm van horigheid impliceert. Zelfs als het waar was dat de staat als geheel rijker wordt door het winstbejag van enkelen, zou de ongelijke verdeling van die welvaart en van de vrijheid die hiermee gepaard gaat hardhandige interventie rechtvaardigen. Niet rijkdom maar vrijheid is het ideaal. De trickledowntheorie is al honderd keer weerlegd.

Schade

Volgens het liberale principe dat het de taak is van de overheid om maximale vrijheid van alle burgers te garanderen en haar plicht om in te grijpen en grenzen te stellen zodra de vrijheid van sommigen ten koste gaat van de vrijheid van anderen, moet de vrije markt aan banden worden gelegd. Aan het uitgangspunt dat de staat alleen dan een verbod mag uitvaardigen als dit noodzakelijk is omdat vrijheden van de een schade berokkenen aan een ander, is ruimschoots voldaan.

Als speculanten een complete soevereine natie aan de rand van de afgrond kunnen brengen, zoals in 2010 gebeurde met Griekenland, is de noodzaak voor een wettelijk verbod op beursspeculatie aangetoond. Als winstmaximalisatie leidt tot miserabele arbeidsomstandigheden en slavernij in lagelonenlanden, is het de plicht van de publieke zaak om in te grijpen. Als het streven naar onbeperkte economische groei op een in omvang beperkte planeet het leefklimaat op de hele planeet verwoest en de vrijheid van de gehele mensheid op het spel zet, wordt het een liberale halszaak om economisch liberalisme uit te bannen.

De liberale wereldorde die in dit tijdsgewricht aan het wankelen is gebracht, is de orde van garantie op individuele vrijheid die geboden wordt door respect voor de wetten en de instituties van de democratische rechtsstaat, terwijl de vrije markt floreert als nimmer tevoren. Dit zou andersom moeten zijn. Wat liberalisme zou moeten zijn, is een hoeder van de vrijheid van allen in plaats van de belangenbehartiger van het grootkapitaal.

 

Ilja Leonard Pfeijffer

Deze tekst verschijnt met toestemming van de auteur. Pfeijffer is columnist en auteur van onder meer het indrukwekkende boek Alkibiades (de Arbeiderspers, 2023). Deze column verscheen eerst in de krant De Morgen (zie https://www.demorgen.be).

Print Friendly and PDF
Gutenberg en de sharia

Gutenberg en de sharia